de
Niet te verwarren met: De |
Naar frequentie | 4 |
---|
- [A] in de betekenis van ‘lidwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
|
|
[A] de
- voorafgaand aan een zelfstandig naamwoord om aan te geven dat het niet om een willekeurig persoon of ding gaat, maar dat duidelijk is om wie of wat het specifiek gaat
- Een hond is vaak lief, maar de hond van mijn oom is vals.
- (formeel) voorafgaand aan een zelfstandig naamwoord om aan te geven dat het om de hele categorie gaat
- De hond is een dier met een staart.
- voorafgaand aan een bijvoeglijke naamwoord of rangtelwoord als dit zelfstandig gebruikt wordt
- Van die honden is de tweede van links vals, maar de zwarte is heel lief.
- per (bij prijzen)
- Deze stof kost zes euro de meter.
- Omdat de net als het wordt gebruikt als het om een specifiek geval gaat, wordt het een bepaald lidwoord genoemd, in tegenstelling tot een dat een willekeurig geval aanduidt en onbepaald lidwoord heet. Maar als het bepaald lidwoord wordt gebruikt voor een generieke aanduiding van de hele categorie kan de betekenis dicht bij die van het onbepaald lidwoord liggen (vergelijk 2. met "Een hond is een dier met een staart"). Voor onzijdige bepaalde zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud wordt geen de, maar het gebruikt.
- dé (benadrukt)
- degene, dewelke, dewijl, dezelfde, dezulke
- Vroeger volgden lidwoorden de naamvallen waarmee het bijbehorende zelfstandig naamwoord werd verbogen; deze verbogen vormen komen soms terug in afgeleide woorden en versteende uitdrukkingen. Streektalen kennen of kenden soms andere vormen. Het verdwijnen van deze vormen is geleidelijk gegaan en niet voor alle vormen in hetzelfde tempo. Het stelselmatig toepassen ervan lijkt bovendien altijd meer iets uit zeer verzorgde schrijftaal te zijn geweest. In de spreektaal wordt den ook los van de naamvallen gebruikt voor woorden die beginnen met een klinker of met h.
naamval | mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | meervoud |
---|---|---|---|---|
1e: nominatief | de oude gast | de oude jurk | (het oude paard) | de oude gasten |
2e: genitief | des ouden gasts | der oude jurk | des ouden paards | der oude gasten |
3e: datief | den ouden gaste | der oude jurk | den ouden paarde | den ouden gasten |
4e: accusatief | den ouden gast | de oude jurk | (het oude paard) | de oude gasten |
- aan de hand van
- als de wiedeweerga
- als de dood zijn voor
- atlas van de genen
- Dag van de Arbeid
- de kat bij de melk zetten
- de kat bij het spek zetten
- de kat op het spek binden
- de spijker op de kop slaan
- een gat in de lucht springen
- in de clinch
- in de regel
- in de war
- krijg de klere
- krijg de kolere
- met de voeten treden
- naar de filistijnen
- niets in de handen, niets in de zakken
- nu komt de kat op de koord
- onder de mensen
- op de bonnefooi
- [2] rond de pot draaien
- Slag aan de Somme
- Slag in de Javazee
- [1] voor het zingen de kerk uit
- als de berg niet naar Mohammed komt, komt Mohammed wel naar de berg
- als Mohammed niet naar de berg komt, moet de berg maar naar Mohammed
- de soep wordt nooit zo heet gegeten als zij wordt opgediend
- om der wille van de smeer likt de kat de kandeleer
De man; de vrouw; de boeken
1. (de) wordt gebruikt voor mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud en altijd voor het meervoud, waarbij het een specifieke persoon of ding aanduidt in plaats van het algemene geval
[B] de
- van (alleen in de onderstaande verbindingen)
aan het Frans ontleende uitdrukkingen met de
- acte de présence
- bain de soleil
- boule de Berlin
- chef de bureau
- chef de clinique
- chef de cuisine
- chef de mission
- chef de partie
- coup de foudre
- coup de théâtre
- crème de la crème
- crêpe de Chine
- côte de boeuf
- eau de cologne
- eau de parfum
- eau de toilette
- eau de vie
- filet de Saxe
- filet de York
- fin de carrière
- fin de siècle
- fleur de lis
- fleur de sel
- flux de bouche
- fond de teint
- fruits de mer
- jalousie de métier
- jeu de boules
- joie de vivre
- le plaisir de se voir imprimé
- nom de plume
- pas de deux
- peau de pêche
- pièce de résistance
- plan de campagne
- syndroom van Gilles de la Tourette
- tenue de ville
- tour de force
- Tour de France
[C] de
- van (alleen in de onderstaande verbindingen)
[D] de
- van (alleen in de onderstaande verbindingen)
- Het woord de staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "de" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "de" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
de
- de; bepaald lidwoord voor vrouwelijke naamwoorden en voor naamwoorden in meervoud
- IPA: /də/
de
de
- de; bepaald lidwoord voor vrouwelijke naamwoorden en voor naamwoorden in meervoud
- IPA: /də/
de
- zie Nederlands de
de
de
vorm van de |
Nadrukkelijke vorm van de | |
---|---|---|
van mij | díom | díomsa |
van jou | díot | díotsa |
van hem, er van haar, er |
de di |
desean dise |
van ons | dínn | dínne |
van jullie | díbh | díbhse |
van hen, er | díobh | díobhsan |
de + lenitie
dē + ablatief
- (van plaats)
- van...af
- (van tijd)
- onmiddellijk na.
- nog in de loop van, nog tijdens.
- (afstamming)
- (delen van een geheel aanduidend)
- (een zaak aanduiden waaruit iets anders is ontstaan)
- (een geldbron aanduidend)
- «de publico»
- uit de staatskas
- «de publico»
- (causaal)
- overeenkomstig, naar.
- betreffende
- «de ceteris»
- betreffende het overige
- «de ceteris»
de
- IPA: /ðɐ/ (Etsbergs), /də/ (Maastrichts)
- Verzwakte vorm van d'r
de
- [1] Deze vormen zijn buiten gebruik geraakt.
de
- onbeklemtoonde accusatief van doe.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
bepaald | geheel | de | der |
gemut. | te | ter | |
onbepaald | geheel | de | de |
gemut. | te | te |
de (+datief)
- Per.
- «Det kömp drèè de daag.»
- Dat kost drie euro per dag.
- «Det kömp drèè de daag.»
de
- de; bepaald lidwoord
- de
- Afkomstig van het Oudnoordse voornaamwoord þeir
Naar frequentie | 21 |
---|
de
de
de
- (3e persoon meervoud) zij
- De (beleefdheidsvorm)
- deres (genitiefvorm)
- dem (accusatiefvorm, vorwerpsvorm)
- Dem (accusatiefvorm, vorwerpsvorm van de beleefdheidsvorm)
getal / respect | pers. | genus / bezield | onderwerp (nominatief) | nld. | voorwerp (accusatief) | nld. |
---|---|---|---|---|---|---|
enkelvoud | 1e | jeg | ik | meg | mij | |
2e | du | jij | deg | jou | ||
3e | m persoon m ding |
han den |
hij | han / ham den |
hem | |
v persoon v ding |
hun den |
zij | henne den |
haar | ||
o | det | het | det | het | ||
meervoud | 1e | vi | wij | oss | ons | |
2e | dere | jullie | dere | jullie | ||
3e | de | zij | dem | hen | ||
beleefdheidsvorm | 2e | De | u | Dem | u |
de
- [1]: eau de cologne
- [2]: de facto
- [2]: de jure
- de
de
- (2e persoon meervoud) jullie
- De (beleefdheidsvorm)
- dykkar (genitiefvorm)
- dykk (accusatiefvorm, vorwerpsvorm)
- Dykk (accusatiefvorm, vorwerpsvorm van de beleefdheidsvorm)
getal / respect | pers. | genus | onderwerp (nominatief) | nld. | voorwerp (accusatief) | nld. |
---|---|---|---|---|---|---|
enkelvoud | 1e | eg | ik | meg | mij | |
2e | du | jij | deg | jou | ||
3e | m | han | hij | han ( honom ) | hem | |
v | ho | zij | ho / henne | haar | ||
o | det | het | det | het | ||
meervoud | 1e | vi | wij | oss | ons | |
2e | de | jullie | dykk | jullie | ||
3e | dei | zij | dei | hen | ||
beleefdheidsvorm | 2e | De | u | Dykk | u |
de
- [1]: eau de cologne
- [2]: de facto
- [2]: de jure
de
- de; bepaald lidwoord
de
de
- de; bepaald lidwoord
de
de
- de; bepaald lidwoord
de
- IPA: /dɛ/
- de
de
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord jít
de
- de; bepaald lidwoord voor vrouwelijke naamwoorden en voor naamwoorden in meervoud
de
- de; bepaald lidwoord
de
- (Oost-Veluws) de; bepaald lidwoord
de
de
de
- (Oostwestfaals) (West-Münsterlands) (Zuidwestfaals) de; bepaald lidwoord
de
Naar frequentie | 27 |
---|
de