• IPA:
    • (vĕnīre) /wɛˈniːrɛ/
    • (vēnīre) /weːˈniːrɛ/
  • (vĕnīre) ve·ni·re
  • (vēnīre) ven·i·re
  • (vĕnīre) Van dezelfde Indo-Europese wortel als het Nederlandse komen en het Oudgriekse βαίνω.
  • (vēnīre) Samengetrokken uit "vēnum īre" (in verkoop gaan). Dit werkwoord wordt gebruikt als passieve vorm van vēndĕre.
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
vĕnīre vĕnĭo vēni vĕntum
vierde vervoeging volledig

vĕnīre

  1. komen, naderen
  2. aankomen, geraken (tot)
  3. opkomen, tevoorschijn komen
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
vēnīre vēnĕo vēnii vēnĭtum
onregelmatig volledig

vēnīre

  1. verkocht worden


venire

  1. komen, aankomen