the
Naar frequentie | 1 |
---|
- via Middelengels the en Angelsaksisch þē van Protogermaans *þē- "die"
the
- van Protogermaans *þē- "die"; cognaat met Oudsaksisch thē; Oudhoogduits dēr en die; Oudfries thē; Angelsaksisch þē[1]
the
the
- wie
- «In ik beid thia samon gedruouit uuirthj in ne uuas, the getrostoda in ne fant.»[3]En ik wachtte op degene die samen (met mij) bedroefd zou worden - hij was er niet, op wie mij troostte - ik vond hem niet.
- «In ik beid thia samon gedruouit uuirthj in ne uuas, the getrostoda in ne fant.»[3]
- ↑ the op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron MR (ed.)“Psalm 2:12 in de Wachtendonkse Psalmen” (3 maart 2009; origineel 10e eeuw) op sites.google.com/site/zuiderzeezite
- ↑ Weblink bron MR (ed.)“Psalm 68:21 in de Wachtendonkse Psalmen” (3 maart 2009; origineel 10e eeuw) op sites.google.com/site/zuiderzeezite
the 15