Naar frequentie 1

the

  1. de
  2. het


the

  1. de
    «biuet the lera»[2]
    ontvangt de leer

the

  1. wie
    «In ik beid thia samon gedruouit uuirthj in ne uuas, the getrostoda in ne fant.»[3]
    En ik wachtte op degene die samen (met mij) bedroefd zou worden - hij was er niet, op wie mij troostte - ik vond hem niet.
  1. the op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    MR (ed.)
    “Psalm 2:12 in de Wachtendonkse Psalmen” (3 maart 2009; origineel 10e eeuw) op sites.google.com/site/zuiderzeezite
  3.   Weblink bron
    MR (ed.)
    “Psalm 68:21 in de Wachtendonkse Psalmen” (3 maart 2009; origineel 10e eeuw) op sites.google.com/site/zuiderzeezite


the 15

  1. zeggen