ho
Niet te verwarren met: hồ, hó |
- ho
- als uitroep om iets te stoppen aangetroffen vanaf 1540 [1]
ho!
- uitroep die iets tot staan wil brengen.
- "Ho!" riep hij luid, toen hij zag dat de kinderen het pas ingezaaide grasveld over wilden steken.
- ▸ Ho, ho dat hadden we niet met elkaar afgesproken…[2]
- boem is hoga door totdat je niet verder kunt; let zelf op dat je niet te ver doorgaat
- Het woord ho staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ho" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "ho" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
ho o
- het (lijdend voorwerp, vóór het werkwoord)
ho
- (scheepvaart) een uitroep om aandacht te verkrijgen.
- «Sail ho!»
- Hijs de zeilen!
- «Sail ho!»
enkelvoud | meervoud |
---|---|
ho | hos hoes |
ho
- hoer, prostituee
- «He even accused her on the air of being a nappy-headed ho.»
- Hij beschuldigde haar er zelfs in zijn programma van een hoer met vieze haren te zijn.
- «He even accused her on the air of being a nappy-headed ho.»
ho
- een bespottelijke uitroep
- «Ho, ho, der fikk du høre sannheten!»
- Ho, ho, daar heb je de waarheid te horen gekregen!
- «Ho, ho, der fikk du høre sannheten!»
- ho
ho
- (3e persoon enkelvoud nominatief vrouwelijk), (voor vrouwelijke personen en woorden met vrouwelijk genus) zij
- «Mor mi sa at ho skulle gjere det.»
- Mijn moeder zei dat ze het zou doen.
- «Mor mi sa at ho skulle gjere det.»
- (3e persoon enkelvoud accusatief vrouwelijk), (voor vrouwelijke personen en woorden met vrouwelijk genus) haar
- «Eg ser ho.»
- Ik zie haar.
- «Eg ser ho.»
getal / respect | pers. | genus | onderwerp (nominatief) | nld. | voorwerp (accusatief) | nld. |
---|---|---|---|---|---|---|
enkelvoud | 1e | eg | ik | meg | mij | |
2e | du | jij | deg | jou | ||
3e | m | han | hij | han ( honom ) | hem | |
v | ho | zij | ho / henne | haar | ||
o | det | het | det | het | ||
meervoud | 1e | vi | wij | oss | ons | |
2e | de | jullie | dykk | jullie | ||
3e | dei | zij | dei | hen | ||
beleefdheidsvorm | 2e | De | u | Dykk | u |
ho
- een bespottelijke uitroep
- «Ho, ho, der fekk du høyre sanninga!!»
- Ho, ho, daar heb je de waarheid te horen gekregen!
- «Ho, ho, der fekk du høyre sanninga!!»
ho v
v | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ho | hoa (hoi) |
hoer | hoene |
genitief | hos | hoas (hois) |
hoers | hoenes |
- IPA: /ɦɔ/
- ho
ho
ho
- haha; een geluid gemaakt bij het lachen