getal
- ge·tal
- In de betekenis van ‘cijfer, aantal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- In de betekenis van ‘als grammaticale term: enkel- of meervoud’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1576 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | getal | getallen |
verkleinwoord | getalletje | getalletjes |
het getal o
- (wiskunde) abstracte weergave van een hoeveelheid m.b.v. cijfers en eventueel een komma en een punt
- Tien is een even getal en elf een oneven.
- in plaats van ééenveertig en een half schrijven we liever het getal 41,5
- ▸ Een precies getal aan verloren omzet kan het CBL niet geven, "maar dat blijft oplopen hoe langer de distributiecentra bezet zijn". Maandag had het CBL het nog over miljoenen euro's, nu zou het al over tientallen miljoenen gaan. De supermarktketen Coop liet eerder op de dag weten meerdere miljoenen euro's schade te verwachten.[2]
- (taalkunde) vorm van een woord die aangeeft of er sprake is van één of meer eenheden
|
1.
- Het woord getal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "getal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "getal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Schade supermarkten door blokkades loopt in de tientallen miljoenen” (05 juli 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be