• la
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord la la's
verkleinwoord la'tje la'tjes

[A] de lav / m

  1. (muziek) de zesde muzieknoot in de toonladder
    • De melodie maakte een sprong van do naar la. 
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord la la's
verkleinwoord laatje laatjes

[B] de lav / m

  1. een platte uitschuifbare bak in een meubelstuk, bedoeld als bergplaats van losse voorwerpen
    • Hij legde het afgedroogde bestek in de ene la en de onderzetters in de andere. 
96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]


la

  1. vliegen


la v enk

  1. de, het

la v enk

  1. haar, het (lijdend voorwerp, vóór het werkwoord)


enkelvoud meervoud
la las

la

  1. la


la

  1. het
    • La domo estas tre bela. - Het huis is zeer mooi. 
  2. de (enk).
    • La viro estas dulingva. - De man is tweetalig. 
  3. de (mv).
    • La birdoj volas. - De vogels vliegen. 


la

  1. (afkorting) van lauantai
  2. zaterdag


la v enk

  1. de
    • La voiture est rouge. - De auto is rood. 
  2. het
    • La maison est grande - Het huis is groot. 
nominatief genitief datief accusatief locatief benadrukt
elle son / sa /
ses
lui la y elle

la v enk

  1. haar , het (lijdend voorwerp).
  • le
  • l' (voor woorden beginnend met en klinker of een stomme h)
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  la     le la     la     les la  

la m

  1. (muziek): de muziektoon “a” ook “la”


la

  1. het
    • La infanto ludas. - Het kind speelt. 
  2. de (enk).
    • La urbo esas tre granda. - De stad is zeer groot. 
  3. de (mv).
    • La arti esas tre moderna. - De kunsten zijn zeer modern. 


la v enk

  1. de
  2. het


  enkelvoud meervoud (2-4) meervoud (5+)
1e persoon
(neutraal)
le lezh len
1e persoon
(geliefd)
la lazh lan
1e persoon
(geëerd)
li lizh lin
1e persoon
(veracht)
lhele lhelezh lhelen
2e persoon
(neutraal)
ne nezh nen
2e persoon
(geliefd)
na nazh nan
2e persoon
(geëerd)
ni nizh nin
2e persoon
(veracht)
lhene lhenezh lhenen
3e persoon
(neutraal)
be bezh ben
3e persoon
(geliefd)
ba bazh ban
3e persoon
(geëerd)
bi bizh bin
3e persoon
(veracht)
lhebe lhebezh lheben

la

  1. ik (geliefd)


Ut queant laxis
  • Eerste lettergreep van Latijn labii "(van) lippen". Guido van Arezzo   maakte in de 11e eeuw een toonladder van van zes diatonisch opvolgende tonen ut, re, mi, fa, sol, la. Voor deze namen nam hij de eerste lettergreep van elke regel in een hymne gewijd aan Johannes de Doper   omdat die op de betreffende toonhoogte wordt gezongen:
    Ut queant laxis
    resonare fibris,
    mira gestorum
    famuli tuorum,
    solve polluti
    labii reatum, Sancte Ioannes.
    (Opdat uw dienaren met zachte stem uw wonderdaden laten weerklinken: verlos hun bezoedelde lippen van schuld, Sint Johannes.)[1]

la

  1. (muziek) la, zesde toon van een hexachord


  • la
Naar frequentie 80

la

  1. gebiedende wijs van la

la

  1. verleden tijd van legga

la

  1. verleden tijd van legge


  • la

la

  1. verleden tijd van legge

la

  1. verleden tijd van leggje


la v enk

  1. de
  2. het


 
la in Sitelen Pona
  • la

la

  1. scheidt bijwoord van zincontext


persoon vnw. ondw. voorw. kl. vnw. ondw. voorw. kl.
eerste mna ndi- -ndi- thina si- -si-
tweede wena u- -ku- nian ni- -ni-
derde lo u- -m- 1 aba ba- -ba- 2
lo u- -wu- 3 le i- -yi- 4
eli li- -li- 5 la a- -wa- 6
esi si- -si- 7 ezi zi- -zi- 8
le i- -yi- 9 ezi zi- -zi- 10
olu lu- -lu- 11
obu bu- -bu- 14
oku ku- -ku- 15

la 6

  1. zij, deze, het, dit
  • Klasse 6 omvat meervouden, maar ook ontelbare collectieven zoals water.