des
- des
- lw: genitief van het lidwoord de [1]
- bw: genitief van het aanwijzend voornaamwoord dat [2]
- zn v/m: van Duits Des,
samentrekking van d (3) met het achtervoegsel -es - zn o: (letterwoord) di-ethylstilbestrol zn
des
- (verouderd) genitief van de (m enk)
- De smaak des honings is zeer zoet.
- De zoon des mensen.
- (verouderd) genitief van het (o enk)
- De vrouw des huizes.
- Sinds de tweede helft van de 20e eeuw is des alleen nog gangbaar in versteende uitdrukkingen, het wordt daarbuiten alleen gebruikt voor een plechtig of archaïserend effect.
- Als vervanging wordt van (de) of van (het) gebruikt.
- Aan het zelfstandige naamwoord dat bij des staat, wordt de -(e)s of -en toegevoegd, de uitgang voor de genitief.
- plaats des onheils
plaats waar het onheil heeft plaatsgevonden
- des te meer
hoe meer
- ∗ Ingeborgs vader, baron Von Freital, geloofde niet in de liefde, maar des te meer in geld en afkomst, en vooral in de gunstige combinatie van die grootheden.[3]
(omvat ook woorden waar "des" de genitief van dat is)
1.genitief van de of het
des
- (verouderd) om die reden, door die oorzaak
- Hoe meer hij at, des te dikker hij werd.
- Hoe meer hij at, hoe dikker hij werd. - lager register
- Des te meer hij at, des te dikker hij werd. - onjuist
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | des | dessen |
verkleinwoord | desje | desjes |
- (muziek) een met een halve toon verlaagde toon "d"
- De toon “des” klinkt in de getempereerde stemming gelijk aan de toon “cis”.
- (muziek) tweede toon van de chromatische toonladder (die gebaseerd is op de grondtoon c)
- (muziek) de grondtoon (tonica) van de “des-mineurtoonladder”, een toonladder met acht mollen als voortekens, tevens een korte aanduiding van die toonladder
- Een muziekstuk in des kan ook worden genoteerd in het gelijkklinkende cis-mineur dat vier kruisen als voortekens heeft.
- (muziek) de grondtoon van het “des-mineurakkoord”, de kleine drieklank op de eerste trap (tonica-akkoord) van de kleinetertstoonladder op die toon
- De drie tonen van het des-mineurakkoord (symbool: D♭m) in grondligging, zijn: des - fes - as.
- [1,2] cis
- [3] des-kleinetertstoonladder, des-klein, des-mineurtoonladder, des-mineur
- [4] des-klein, des-kleinakkoord, des-mineur, des-mineurakkoord, D♭m
- [1] dis
- [3] Des, Des-groot, Des-majeur, Des-grotetertstoonladder
- [4] Des, Des-groot, Des-majeurakkoord, D♭
- [1,2] deses
3. des-kleinetertstoonladder
4. des-mineurgrondakkoord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | des | - |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als onzijdig zelfstandig naamwoord.
het des o
- (medisch) synthetisch preparaat dat gebruikt werd om dreigende miskramen te voorkomen, maar vaak negatieve gevolgen voor het kind heeft
- DES (officiële spelling tot 2006)
- di-ethylstilbestrol
- Het woord des staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "des" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /dɛs/
- des
des
- Genitief enkelvoudig van der en das
- «Die katze spielt mit dem Ball des Kindes.»
- De kat speelt met de bal van het kind.
- «Die katze spielt mit dem Ball des Kindes.»
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
m | v | o | m/v/o | |
nominatief | dese | dese | dit | dese |
genitief | des | derre | des | derre |
datief | desen | derre | desen | desen |
accusatief | desen | dese | dit | dese |
des
m | v | o | mv | |
---|---|---|---|---|
nominatief | die | die | dat | die |
genitief | des | der | des | der |
datief | dien | der | dien | dien |
accusatief | dien | die | dat | die |
des
- IPA: /ðɐs/ (Etsbergs)
des
- onbeklemtoonde genitief van doe.
vervoeging van |
---|
dar |
des
- aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dar
- gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dar
vervoeging van |
---|
darse |
des
- aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van darse
- gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van darse
des
- Onbepaald lidwoord dat wordt gebruikt bij een meervoudsvorm wordt gebruikt. Hiervoor bestaat geen vertaling in het Nederlands.
- «Il a planté des arbres dans le jardin.»
- Hij heeft bomen in de tuin geplant.
- «Il a planté des arbres dans le jardin.»
- Bepaald lidwoord
- «Paris est la ville des villes.»
- Parijs is de stad der steden.
- «Paris est la ville des villes.»