hij
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onderwerp | voorwerp | onderwerp | voorwerp | |
1e persoon | ik 'k |
mij me |
wij we |
ons |
2e persoon (informeel) |
jij je |
jou je |
jullie | jullie |
2e persoon (formeel) |
u | u | u | u |
2e persoon (regionaal) |
gij ge |
u | gij ge |
u |
3e persoon (mannelijk) |
hij ie |
hem 'm |
zij ze |
(dat.) hun (acc.) hen ze |
3e persoon (vrouwelijk) |
zij ze |
haar 'r, d'r | ||
3e persoon (onzijdig) |
het 't |
het 't | ||
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm |
- Geluid: hij (hulp, bestand)
- IPA: / hɛi / (1 lettergreep)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ɦɛɪ̯/, /hɛi/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɦɛː/
- (Limburg): /hɛɪ̯/
- hij
- In de betekenis van ‘persoonlijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
|
|
hij
- mannelijk derde persoon enkelvoud nominatief dat men gebruikt voor verwijzingen naar mannelijke personen of mannelijke zelfstandige naamwoorden
- Hij heeft een hoed.
- Wie heeft het gedaan? Hij!
- ▸ Maar dit gevoel duurde niet lang want na een kort praatje schreef hij opeens een officiële boete uit voor de hele groep omdat het blijkbaar verboden was om boven op Mount Whitney te overnachten.[2]
- ▸ Zo kwam ik een keer na een lange dag aan bij een op de kaart gemarkeerde waterbron om tot mijn schrik te ontdekken dat hij helemaal was opgedroogd.[2]
1. Nominatief mannelijk derde persoon enkelvoud nominatief
- Het woord hij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hij" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hij" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
hij
- hij; mannelijk derde persoon enkelvoud nominatief
hij
- hij; mannelijk derde persoon enkelvoud nominatief