• Zuid·west·faals
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Zuidwestfaals - -
verkleinwoord - - -

het Zuidwestfaalso

  1. geen meervoud (taal) Nedersaksische taalvariëteit die wordt gesproken in Westfalen ten zuiden van de Lippe
     Op bijzonder aardige wijze heeft Büld vastgesteld hoever de autoriteit van de stad Munster zich doet gelden. Er is in Noordwestfalen nl. een gebruik om kleine kinderen voor de grap in de hoogte te tillen om ze z.g. ‘iets’ te laten zien, en dat ‘iets’ kan dan variëren tussen ‘Keulen’, ‘Munster’ en ‘de wilde ganzen’. Nu komt de streek waar men de kinderen ‘Munster’ laat zien vrijwel overeen met het gebied van het Centraalmunsterlands dialekt, terwijl men in het gebied van het Oostmunsterlands ‘de wilde ganzen’ en in dat van het Westmunsterlands en het Zuidwestfaals van over de Lippe ‘Keulen’ laat zien.[1]
  1.   Weblink bron
    K. Heeroma
    Boekbeoordeeling : Heinrich Büld, Volk und Sprache im nördlichen Westfalen. Westfälische Ortschaften im Spiegel ihrer Sprache. in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde., jrg. 64 nr. (1946), E.J. Brill, Leiden, p. 63