Naar inhoud springen

si

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: , Si, SI


  • si
  • In de betekenis van ‘muzieknoot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1561 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord si si's
verkleinwoord

de siv

  1. (muziek) zevende muzieknoot in de toonladder.
34 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[3]


  • Afgeleid van het Middelhoogduitse si / sie

si

  1. zij, ze; 3e persoon vrouwelijk enkelvoud

si

  1. zij, ze; 3e persoon meervoud
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse sein / sīn

si

  1. zijn; eigendom van 3e persoon mannelijk enkelvoud
  2. zijn; eigendom van 3e persoon onzijdig enkelvoud
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse sīn

si

  1. zijn


  • van het Latijnse si (als)

si

  1. als (in het geval dat)

si m en v, enk en mv

  1. zichzelf (na een voorzetsel)
  2. elkaar (na een voorzetsel)


  • Afgeleid van het Middelhoogduitse si / sie

si

  1. zij, ze; 3e persoon vrouwelijk enkelvoud


  • si

si

  1. (muziek) si; zevende muzieknoot in de toonladder


si

  1. zich


si

  1. jawel, toch wel
    • Tu ne viens pas? Si, je viens.Kom je niet? Jawel, ik kom. 
  2. zo (heel erg)
    • J’étais si fatigué.Ik was zo moe. 

si

  1. als (in het geval dat).
    • Si j’étais riche, je m’achéterais une maison.Als ik rijk was, zou ik me een huis kopen. 
  2. of (inleiding van een bijzin om onzekerheid aan te geven).
    • Je ne sais pas si je viendrai.Ik weet niet of ik zal komen. 
  1. (als)
    • s' (voor il of ils)


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  si     le si     si     les si  

si m

  1. (muziek): de muziektoon “b” ook “si” of “ti


enkelvoud meervoud
mannelijk vrouwelijk onzijdig mannelijk vrouwelijk onzijdig
nominatief is si ita eis ijos ija
accusatief ina ija ins
genitief is izos is ize izo ize
datief imma izai imma im

si

  1. zij, ze 3e persoon nominatief vrouwelijk enkelvoud


si

  1. als (in het geval dat)


si

  1. (muziek) si; zevende muzieknoot in de toonladder


  • si
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse si / sie

si

  1. zij, ze; 3e persoon vrouwelijk nominatief enkelvoud
  2. zij, ze; 3e persoon vrouwelijk accusatief enkelvoud
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse si / sie

si

  1. zij, ze; 3e persoon vrouwelijk nominatief meervoud
  2. zij, ze; 3e persoon vrouwelijk accusatief meervoud


  • Afgeleid van het Angelsaksische sīe

si

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van been


  • IPA: /siɛ/, /siə/, (en mogelijk) /siː/
  • si
  • Afgeleid van het Oudsaksische sia / siu

si

  1. zij, ze; 3e persoon vrouwelijk nominatief enkelvoud
  2. zij, ze; 3e persoon vrouwelijk accusatief enkelvoud

si

  1. zij, ze; 3e persoon nominatief meervoud
  2. zij, ze; 3e persoon accusatief meervoud


si

  1. zij, ze; 3e persoon vrouwelijk nominatief enkelvoud

si

  1. zij, ze; 3e persoon vrouwelijk nominatief meervoud

si

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van sijn / wēsen
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van sijn / wēsen


  • si
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord segja.
Naar frequentie 87
vervoeging
onbepaalde wijs si
tegenwoordige tijd sier
verleden tijd sa
voltooid
deelwoord
sagt
onvoltooid
deelwoord
siende
lijdende vorm sies
sis
gebiedende wijs si
vervoegingsklasse Klasse 3 sterk
opmerking

si

  1. overgankelijk zeggen
    «Han sa ikke et ord.»
    Hij heeft geen woord gezegd.
  2. overgankelijk een dierengeluid doen, verbi gratia loeien.
    «Kua sier mø.»
    De koe loeit.


  • si

si v

  1. de; bepaald lidwoord nominatief


si o

  1. (muziek) si; zevende muzieknoot in de toonladder


  • si

si

  1. zich, zichzelf; datief wederkerend voornaamwoord

si

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van byť


  • van het Latijnse si (als)

si

  1. als (in het geval dat).
enkelvoud meervoud
si sis

si m

  1. si (muzieknoot).


si

  1. zien


  • si

si

  1. zich, zichzelf; datief wederkerend voornaamwoord

si o

  1. (muziek) si; zevende muzieknoot in de toonladder