Naar inhoud springen

Klein hoefblad

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Klein hoefblad
Close-up
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Klasse:Spermatopsida (Zaadplanten)
Clade:Bedektzadigen
Clade:'nieuwe' Tweezaadlobbigen
Clade:Campanuliden
Orde:Asterales
Familie:Asteraceae (Composietenfamilie)
Onderfamilie:Asteroideae
Geslachtengroep:Senecioneae
Geslacht:Tussilago
Soort
Tussilago farfara
L. (1753)
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Klein hoefblad op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Het klein hoefblad (Tussilago farfara) is een 10-30 cm hoge vaste plant, behorend tot de composietenfamilie (Asteraceae).

De bloeitijd ligt vroeg, gewoonlijk in maart en april, bij gunstig weer reeds in februari. De plant behoort tot de naaktbloeiers, de bladeren verschijnen pas na de bloei. Tijdens de bloei zijn de bladeren beperkt tot korte, groene of rode schubjes langs de stengel. Na de bloei ontwikkelen deze zich tot hartvormig of ronde en getande bladeren. Deze, aan de onderkant viltig behaarde bladeren staan in een rozetvormige krans rond de steel.

De plant is een pioniersplant die zich vooral op nieuwe gronden goed thuis voelt, vaak kan men hem tussen grassen in betrekkelijk nieuwe wegbermen of hellingen aantreffen. Op deze hellingen helpt de tot 1,5 m lange wortelstok en de uitlopers hieraan om de grond vast te houden.

Elke stengel draagt een bloemhoofdje met een doorsnee van 2-3 cm. Het centrum van het bloemhoofdje bevat 30-40 mannelijke buisbloemen. Aan de rand zijn daar omheen ongeveer 300 vrouwelijke smalle, draadvormige lintbloempjes. Bestuiving vindt plaats door bijen en vliegen, die de plant graag bezoeken.

Gemiddeld brengt een plant meer dan 130 zaden voort, een hoog percentage hiervan ontkiemt. In het voorjaar kiemen de zaden reeds na twee dagen. De favoriete grond van het klein hoefblad bestaat uit leemachtige, pas geploegde of bewerkte grond.

Klein hoefblad is inheems in Europa, Afrika en West- en Oost-Azië. Het is ook een veel voorkomende plant in Noord- en Zuid-Amerika waar het is geïntroduceerd, hoogstwaarschijnlijk door kolonisten als medicijn. De plant wordt vaak aangetroffen op braakliggende en verstoorde plaatsen en langs bermen en paden. In sommige gebieden wordt het beschouwd als een invasieve soort. Het staat afwisselend in vochtige of matig vochtige lichte locaties en vermijdt zure bodems. In de bergen komt het voor tot een hoogte van ongeveer 2300 meter.

De botanische naam Tussilago is afgeleid van tussis = hoesten en agere = verdrijven. De plant is dan ook gebruikt als hoestverdrijvend middel en tegen neuralgische aandoeningen.

De plant wordt als artsenijplant geteeld vanwege zijn slijm-, looi- en bitterstoffen, tannine, dextrine en bactericide stoffen. De bladeren worden gebruikt als omslagen bij gewrichts- en reumatische aandoeningen. Oraal gebruik in de vorm van bijvoorbeeld thee wordt afgeraden omdat alle delen van het klein hoefblad pyrrolizidine alkaloïden bevatten, die in te hoge doses tot leverbeschadigingen en zelfs tot leverkanker kunnen leiden.[1]


De Romeinen gebruikten de plant als genotmiddel door deze te roken in pijpjes.

Het klein hoefblad wordt bezocht door de diverse solitaire bijen: grasbij, vierbandgroefbij, koolzwarte zandbij, pluimvoetbij en tronkenbij.

[bewerken | brontekst bewerken]