Een kerselaar beweegt in de wind.
  • wind
enkelvoud meervoud
naamwoord wind winden
verkleinwoord windje windjes

de windm

  1. (meteorologie) de stroming van lucht veroorzaakt door luchtdrukverschillen
     Was hun koning, Willem de Veroveraar, niet tijdens een geweldige storm, dankzij de heilige Nicolaas, veilig van Normandië naar Engeland gevaren? Want Nicolaas was in staat de wind en de onstuimige kracht der golven te doen bedaren![3]
     Doordat de wind recht mijn kant opblies en het geluid van de donder steeds dichterbij kwam bleven mijn tranen stromen.[4]
  2. (biologie) gasvormige ontlasting uit de darmen
wie verkeerd handelt, zal de gevolgen daarvan ondervinden ofwel: wie zelf de boel opstookt zal er zelf de gevolgen van gaan dragen
  • Zoals de wind waait, waait zijn jasje.
hij gaat met de heersende mening mee of verandert telkens van mening afhankelijk van de mensen om zich heen
  • Aan de wind
  • De wind eronder hebben
  • Hoge bomen vangen veel wind.
bekende/belangrijk mensen of met een hoge functie krijgen sneller commentaar of kritiek
  • Met alle winden meewaaien
door alles en iedereen laten beïnvloeden
• Zij verwijten Buitenlandse Zaken een gebrek aan daadkracht, en ook zou het ministerie 'met alle winden meewaaien'. Minister Rosenthal noemen zij 'niet diplomatiek genoeg'. [5] 
• De ambtenaren adviseerden verder nog dat de nieuwe regering niet telkens met alle economische winden moet meewaaien. Meevallers moeten niet meteen worden uitgegeven, maar bij tegenvallers hoeft er ook niet onmiddellijk bezuinigd te worden. Zo zou de politiek, en daarmee burgers en bedrijven, wat meer rust gegeven worden. [6] 
•  „Ik zou nooit een goed politiek commentator kunnen zijn. Ik heb voor alle standpunten begrip. Domweg omdat ik niet vast zit in mijn eigen denkwereld. Die houding komt me als romanschrijver natuurlijk goed van pas. Dan moet je alle meningen - hoe vreemd ook - kunnen verkennen en verwoorden. Daarom laat ik Tom Sanders ook zeggen: Wie met alle winden meewaait, maakt veel meer mee dan wie zich zijn leven lang uitsluitend aan zijn eigen wind vastklampt.” [7] 
  • Zijn huik naar de wind hangen
vervoeging van
winden

wind

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van winden
    • Ik wind. 
  2. gebiedende wijs van winden
    • Wind! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van winden
    • Wind je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]
  1. "wind" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. wind op website: Etymologiebank.nl
  3. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 10
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5. Tubantia 20-11-11 Rosenthal: Ambtenaren moeten niet anoniem naar de pers stappen
  6. De Telegraaf LISE WITTEMAN 01 jul. 2016 De tijd van bezuinigen is voorbij
  7. De Telegraaf PAOLA VAN DE VELDE 21 mrt. 2017 Makkelijk leven volgens Herman Koch
  8.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • wind

wind

  1. (meteorologie) wind
vervoeging
onbepaalde wijs to  wind 
he/she/it  winds 
verleden tijd  wound 
voltooid
deelwoord
 wound 
onvoltooid
deelwoord
 winding 
gebiedende wijs  wind 

wind

  1. overgankelijk winden
  2. overgankelijk opwinden
  3. onovergankelijk bochten hebben, bochtig zijn, kronkelen
    «The road winds through the landscape.»
    De weg kronkelt door het landschap.