malo
Uiterlijk
vervoeging van |
---|
mālle |
mālō
- actief indicatief praesens, eerste persoon enkelvoud van mālle
mălō
mālō
- ma·lo
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | malo | malos |
vrouwelijk | mala | malas |
malo
- slecht, verkeerd
- schadelijk
- ziek
- moeilijk, lastig
- onaangenaam, vervelend
- kwaadwillig, boosaardig
- ondeugend, onrustig, woelig
- versleten
- malo in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española