Naar inhoud springen

ich

Uit WikiWoordenboek
enkelvoud meervoud
nominatief ich wir
genitief meiner unser
datief mir uns
accusatief mich uns


  • ich

ich

  1. ik
    «Ich komme aus Deutschland.»
    Ik kom uit Duitsland.


  • IPA:
    • (Etsberg): /ɪx/
    • (Maastricht): /ix/
    • (Montfort): /ɪx/
    • (Roermond): /ɪx/
    • (Valkenburg): /ix/
    • (Venlo): /ɪk/

ich

  1. ik
  • Verder bestaat ook nog de tweevoud met de vorm weet.



  • ich

ich

  1. ik; 1e persoon enkelvoud
    «Oh ya, ich bin en Deitscher.»
    Oh ja, ik ben een Duitser.


  • ich

ich

  1. van hen (genitief van de derde persoon meervoud m/v)
  2. hen (accusatief van de derde persoon meervoud m)


ich

  1. ik; 1e persoon enkelvoud nominatief


ich

  1. (anatomie) oog