reet
Uiterlijk
- reet
- In de betekenis van ‘nauwe opening’ voor het eerst aangetroffen in 1281 [1]
- [1] Naamwoord van handeling van rijten van Middelnederlands rete, [2][3] en Oudnederlands reta "kras, haal met een pen" [4].
- [2] (figuurlijk) gebruik van [1]
- [2.2] taboeterm, vanwege het schokeffect gebruikt als versterker [5] [6][7]
- [3] van reten ww [8][9]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reet | reten |
verkleinwoord | reetje | reetjes |
- een (soms opengereten) spleet, kier
- Doordat onze kat er vaak haar klauwen aan aanscherpte, zat die oude leunstoel vol reten.
- (dysfemisme) (vulgair) kont, billen, achterwerk, anus
- hij had die dag een stekende pijn in zijn reet
- (figuurlijk) gebruikt om minachting of afkeer uit te drukken
- De kaartjes voor het feest waren belachelijk duur, maar er was geen reet te beleven.
- versterkend voorvoegsel (jongerentaal) heel erg, in de vorm "rete-" gebruikt als linkerdeel van samengestelde bijvoeglijke naamwoorden als versterker van het rechterdeel
- Zij heeft echt een retegoed boek geschreven.
- (landbouw) plaats waar het vlas te weken wordt gelegd
- Betekenis 2.2 kan ook worden opgevat als een soort voorvoegsel. Door de Taalunie wordt het echter beschouwd als samenstelling, niet als afleiding. Het wordt daarom hier bij de oorspronkelijke betekenis beschreven en niet als apart voorvoegsel.
- [1] retig
- [2] reetkever, reetridder, reetroeier, reetveter, retenlikker
- [2.2] retecool, retedruk, rete-eigenwijs, retefraai; retegaaf, retegeil, retegoed, retepopulair, retestrak, reteslim, retesnel
vervoeging van |
---|
rijten |
reet
- enkelvoud verleden tijd van rijten
- Ik reet.
- Jij reet.
- Hij, zij, het reet.
- Ik reet.
- Het woord reet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[10] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "reet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ reet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Oudnederlands Woordenboek
- ↑ reet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Hoeksema, J."Minimaliseerders in het Standaardnederlands" in: Tabu. jrg. 32 nr. 3/4 (2002) Nederlands Instituut, Groningen; p. 140; geraadpleegd 2018-06-03
- ↑ Sijs, N. van derChronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; p. 541; geraadpleegd 2018-06-03
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ reet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /re:t/
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reet | reten |
verkleinwoord | reetsje | reetsje |
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Figuurlijk in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Dysfemisme in het Nederlands
- Vulgair in het Nederlands
- Versterkend voorvoegsel in het Nederlands
- Jongerentaal in het Nederlands
- Landbouw in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %
- Woorden in het Fries
- Woorden in het Fries met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Fries