zichzelf
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
verplicht | keuze | verplicht | keuze | |
1e persoon | mij me |
mijzelf mezelf |
ons | onszelf |
2e persoon (informeel) |
je | jezelf | je | jezelf |
2e persoon (formeel) |
zich | zichzelf | zich | zichzelf |
2e persoon (regionaal) |
u | uzelf | u | uzelf |
3e persoon |
zich | zichzelf | zich | zichzelf |
- zich·zelf
- In de betekenis van ‘wederkerend voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1515 [1]
- samenstelling van zich en zelf
zichzelf
- derde persoon enkelvoud en meervoud, versterkte vorm van zich
- Hij bekeek zichzelf in de spiegel.
- ▸ In de garage stonden honderden resupplydozen met voedsel die hikers aan zichzelf hadden gestuurd.[2]
- tweede persoon enkelvoud en meervoud beleefdheidsvorm, versterkte vorm van zich
- Heeft u zichzelf wel eens in de spiegel bekeken?
- Deze vorm kan alleen gebruikt worden als de reflexiviteit optioneel is, dat wil zeggen dat het werkwoord zowel wederkerend als niet-wederkerend gebruikt kan worden.
1.
- Het woord zichzelf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zichzelf" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "zichzelf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be