trap
- trap
- [A] [1]: van Middelnederlands trappe, in de betekenis van ‘trede’ aangetroffen vanaf 1236 [1] [2] [3] [4]
- [6] in de betekenis van ‘als grammaticale term: trap van vergelijking’ aangetroffen vanaf 1633 [4]
- [B]: via Middelnederlands trap en Middelnederduits trappe van Pools drop of Tsjechisch drop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trap | trappen |
verkleinwoord | trapje | trapjes |
[A] de trap m
- (bouwkunde) verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich (schuin) boven elkaar bevinden
- Hij liep de trap op.
- ▸ Gebroederlijk pakten we elkaars handen vast en liepen de trap op van de enige winkel van het dorp, die ook dienst deed als centrale hangplek voor alle hikers.[5]
- stoot met de voet
- Hij gaf de bal een veel te harde trap.
- (techniek) onderdelen van een duikuitrusting die de druk van de perslucht terugbrengen naar normale druk om te ademen
- mate van ontwikkeling
- Op deze trap van ontwikkeling vormen de arbeiders een over het gehele land verstrooide en door de concurrentie verbrokkelde massa [6]
- (muziek) functie of akkoord in een akkoordreeks
- (taalkunde) elk van de verschillende mogelijke vormen van een bijvoeglijk naamwoord die een bepaalde mate van gradatie aangeven
- De stellende, vergrotende en overtreffende trap.
-
1. Een stenen trap.
-
2. De keeper gaf de bal een harde trap.
- [2] schop
|
|
- [2]: Een trap nageven
Iemand die al in een kwetsbare positie zit, nog eens extra aanvallen
- [1]: Van de trap gevallen zijn
naar de kapper zijn geweest
1. verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen,...
2. stoot met de voet
vervoeging van |
---|
trappen |
[A] trap
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trappen
- Ik trap.
- gebiedende wijs van trappen
- Trap!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trappen
- Trap je?
- (trapachtigen) benaming voor vogels uit de familie Otididae
- De grote en de kleine trap worden in de Lage Landen niet vaak waargenomen.
-
1. Een grote trap.
|
1. benaming voor vogels uit de familie Otididae
- Het woord trap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trap" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ trap op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 4,0 4,1 "trap" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Het Communistisch Manifest
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trap | trappe |
- IPA: /trap/
- trap
- Afgeleid van het Nederlandse trap
trap
- trap, verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich (schuin) boven elkaar bevinden
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to trap |
he/she/it | traps |
verleden tijd | trapped |
voltooid deelwoord |
trapped |
onvoltooid deelwoord |
trapping |
gebiedende wijs | trap |
trap
- overgankelijk verstrikken
- overgankelijk in de val lokken
- overgankelijk bedotten, bedriegen, voor het lapje houden
- overgankelijk insluiten, opsluiten
- overgankelijk voorzien van vallen
- onovergankelijk vallen uitzetten
enkelvoud | meervoud |
---|---|
trap | traps |
trap
- val voor het vangen van bep. dieren (ook fig. hinderlaag, valstrik)
- valdeur, valluik
- (techniek) apparaat of ander soort voorwerp om iets mee op te vangen of af te voeren, zoals een filter, zeef e.d.
- (techniek) stoomafsluiter
- katapult
- (sport) bunker [3], golfbunker
trap
- trap, verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich schuin boven elkaar bevinden
trap v
- trap, verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich (schuin) boven elkaar bevinden
- IPA: /trap/
- trap
- (scheepvaart) loopplank
- valluik
- (sport) trap; een discipline in de schietsport
- –
- zapadnia
- –
trap
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van trapić
- IPA: /trap/
- trap
- (paardrijden) draf; gang van paard, en andere viervoeters, sneller dan de stap maar langzamer dan de galop
- (geologie) vloedbasalt, basaltvloed, plateaubasalt, trapp; een grootschalige vulkanische uitbarsting van basaltische lava's die grote stukken land of oceaanvloer bedekt
- (sport) trap; een discipline in de schietsport
- (muziek) trap; een subgenre van hiphopmuziek dat ontstond in de late jaren 1990
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | trap | trapy |
genitief | trapu | trapů |
datief | trapu | trapům |
accusatief | trap | trapy |
vocatief | trape | trapy |
locatief | trapu | trapech |
instrumentalis | trapem | trapy |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch / Duits)
trap
- informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord trápit
trap
trap
- op een draf