buitentrap
  • bui·ten·trap
enkelvoud meervoud
naamwoord buitentrap buitentrappen
verkleinwoord buitentrapje buitentrapjes

de buitentrapm

  1. trap aan de buitenzijde van een woning of een gebouw
     En opeens ontdekte ik het, verscholen tussen de boomkruinen stond een merkwaardig, oud houten huis van drie of vier verdiepingen, grijsblauw en bruin geschilderd, de gevel bekleed met verweerde houten platen en versierd met latten die kruiselings of in een ruitjespatroon waren bevestigd, en met een buitentrap waar ik geen begin of eind aan kon ontdekken.[2]
     Ook ligt er 20.000 euro beloning klaar voor de tip die leidt naar de oplossing van de moord op Augustine Nyantakyi. De 37-jarige geboren Ghanees werd in januari 2015 met automatische wapens doodgeschoten op de buitentrap van een flat in Amsterdam-Osdorp.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Tipgeld in zaak overleden vrouw Westdorpe en vergismoord Amsterdam” (28-01-2020), NOS