eenheid
- een·heid
- van Middelnederlands eenheit, op te vatten als afgeleid van een ht met het achtervoegsel -heid als leenvertaling van Latijn unitas; in de betekenis van ‘hecht samenhangend geheel’ aangetroffen vanaf 1461 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eenheid | eenheden |
verkleinwoord | - | - |
de eenheid v
- bij elkaar horend geheel met kenmerkende eigenschappen.
- Deze mensen werden door deze dreiging tot een eenheid samengesmeed met gemeenschappelijk doel.
- De mobiele eenheid (ME) is een groep politieagenten die als geheel op verschillende plekken kan worden ingezet bij de bestrijding van rellen.
- het gevoel dat je met velen één bent
- ▸ Nationale eenheid is nou eenmaal makkelijker te vangen in termen als democratie en vrijheid, dan in de persoon van een bolwangige veertiger.[3]
- maat waarin hoeveelheden worden uitgedrukt.
- De coulomb is de eenheid van lading.
- woonruimte
- De lounge is een vrijstaande eenheid.
- [2] grootheid, prefix, voorvoegsel, lengte, lengtemaat, massa, snelheidsmaat, tijd, tijdseenheid, oppervlakte, oppervlaktemaat, inhoud, inhoudsmaat
|
2. maat waarin hoeveelheden worden uitgedrukt
- Het woord eenheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eenheid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "eenheid" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Tim Jansen“Vier vijf mei! Vervang Koningsdag door Bevrijdingsdag” (30/01/2013), HP de Tijd
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eenheid | eenhede |
eenheid