• in·houd
  • Middelnederlands inholt, -houd, inghehout ‘binnenhout van een schip; inhoud van een geschrift’, afleiding van inhouden ‘be-, omvatten’.[1] Evenzo afgeleid zijn Nederduits Inholt, Duits Inhalt en Fries ynhâld.
enkelvoud meervoud
naamwoord inhoud inhouden
verkleinwoord inhoudje inhoudjes

de inhoudm

  1. datgene wat bevat is in een ander lichaam
    • Deze zak heeft wijn als inhoud. 
  2. (wiskunde) afmeting van de hoeveelheid ruimte die een driedimensionaal object of ruimtedeel omvat; het in kubieke eenheden uitgedrukte product van lengte, breedte en hoogte
    • De inhoud van die kubus bereken je door de lengte, de breedte en de hoogte met elkaar te vermenigvuldigen. 
  3. het geheel van handelingen en gedachten vervat in een boek of ander medium
    • De inhoud van dit WikiWoordenboek groeit met de dag. 
     De voorzieningenrechter stelde in juli dat de inhoud van het rapport op twee punten onzorgvuldig was, maar dat de gebreken niet zo groot waren dat het hele rapport onrechtmatig was.[2]
  4. betekenis van iets
     In onze tijd bestaat er een toenemende belangstelling, zowel voor de folklore als voor de achtergrond en de inhoud van de feesten. Temeer als die beleefd kunnen worden door het hele gezin en de hele groep, jong of oud.[3]
vervoeging van
inhouden

inhoud

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inhouden
    • ... dat ik inhoud. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. inhoud op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Tjerk Gaulthérie van Weezel en Rik Kuiper
    “Gerechtshof brandt vingers niet aan inspectierapport over Haga Lyceum” (24 december 2019), de Volkskrant
  3. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), p. 7
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be