Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: da', , dA, Da, DA, D.ª, d.Ä.

da

  1. (natuurkunde) voorvoegsel voor deca-, 101


  • da
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *dajjǭ

da v

  1. (dierkunde) hinde; een vrouwelijk damhert


  • da

da

  1. de; mannelijk bepaald lidwoord enkelvoud nominatief
  2. de; vrouwelijk bepaald lidwoord enkelvoud datief

da

  1. je, jou; 2e persoon enkelvoud datief


enkelvoud meervoud
1 din dimp
2 dit deoc'h
3 m dezhañ dezho
3 v dezhi
onp. deor

da

  1. te, in, naar


da

  1. ja


  • da

da

  1. daar


da

  1. omdat, vermits
    «Han er ikke god til disse ting, da han gør sit bedste.»
    Hij is niet goed in dit zaken, omdat hij zijn best niet doet.


  • da

da

  1. daar, omdat, aangezien
    «Ich will es dir sagen, da ich dich liebe.»
    Ik wil het jou vertellen, omdat ik van je houdt.

da

  1. daar, op die plaats
    «Da ist der Drecksack!»
    Daar is die vuile schoft!
  2. toen, op dat tijdstip
    «Sie sah ihn böse an, da fing er an zu weinen.»
    Ze keek hem boos aan, toen begon hij te huilen.


enkelvoud meervoud
da das

da

  1. Noord-Engeland, Schotland, Ierland vader, pappa
  2. een Russisch jawoord

In de Verenigde Naties weerklonk zelfs een Russisch 'da'.#:*In the United Nations there was even a da to be heard. 

da

  1. ja, gezegd door Russen


da

  1. van


  • da

da

  1. tweede persoon enkelvoud verleden tijd van daś
  2. derde persoon enkelvoud verleden tijd van daś


  • da

da

  1. de; bepaald lidwoord meervoud


  • da
Naar frequentie 49

da

  1. toen

da

  1. toen
    «Da morgenen kom, regnet det.»
    Toen 's morgens kwam, regende het.


  • da

da

  1. toen

da

  1. toen
    «Da morgonen kom, regna det.»
    Toen 's morgens kwam, regende het.


  • da

da

  1. derde persoon enkelvoud voltooid aspect van dać


da

  1. ja

da

  1. geven


vervoeging van
dar

da

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dar


da

  1. huid, vel


da

  1. goed