wolven/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van wolven
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		wolven			te wolven
	toekomend		zullen wolven			te zullen wolven
voltooid	tegenwoordig		hebben gewolfd			te hebben gewolfd
	toekomend		gewolfd zullen hebben			gewolfd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	wolvend		gewolfd			ev. wolf	mv. verouderd wolft	wolve
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	wolf	wolft	wolft	wolft	wolft	wolven	wolven	wolven
verleden (o.v.t.)	wolfde	wolfde	wolfde	wolfde	wolfde	wolfden	wolfden	wolfden
toekomend (o.t.t.t.)	zal wolven	zult/zal wolven	zult/zal wolven	zult wolven	zal wolven	zullen wolven	zullen wolven	zullen wolven
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wolven	zou wolven	zou(dt) wolven	zoudt wolven	zou wolven	zouden wolven	zouden wolven	zouden wolven
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gewolfd	hebt gewolfd	hebt/heeft gewolfd	hebt gewolfd	heeft gewolfd	hebben gewolfd	hebben gewolfd	hebben gewolfd
verleden (v.v.t.)	had gewolfd	had gewolfd	had gewolfd	hadt gewolfd	had gewolfd	hadden gewolfd	hadden gewolfd	hadden gewolfd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gewolfd hebben	zal/zult gewolfd hebben	zult/zal gewolfd hebben	zult gewolfd hebben	zal gewolfd hebben	zullen gewolfd hebben	zullen gewolfd hebben	zullen gewolfd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gewolfd hebben	zou gewolfd hebben	zou/zoudt gewolfd hebben	zoudt gewolfd hebben	zou gewolfd hebben	zouden gewolfd hebben	zouden gewolfd hebben	zouden gewolfd hebben