vakantiekaart
Uiterlijk
- va·kan·tie·kaart
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantiekaart | vakantiekaarten |
verkleinwoord | vakantiekaartje | vakantiekaartjes |
- een briefkaart die men vanaf het vakantieadres stuurt naar de thuisblijvers
- ▸ „Een vakantiekaart of verjaardagskaart kan iets later worden bezorgd, dat is geen hele grote ramp. Maar bij rouwpost moet het in één keer goed gaan. Dat maakt het extra pijnlijk en verdrietig”, aldus de woordvoerster.[2]
- ▸ De vakantiekaarten kunnen dit jaar nog voor 91 cent binnen Nederland op de post, maar vanaf 1 januari 2021 kost een postzegel 96 cent. De Autoriteit Consument en Markt heeft het nieuwe tarief goedgekeurd.[3]
- Het woord vakantiekaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Postbode is baan kwijt na dumpen rouwkaarten” (25-08-2014), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron “Een brief versturen kost volgend jaar 96 cent” (12/10/2020), NOS