opstap
Uiterlijk
- op·stap
- samenstelling van op en stap
vervoeging van |
---|
opstappen |
opstap
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opstappen
- ... dat ik opstap.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opstap | opstappen |
verkleinwoord | opstapje | opstapjes |
- een verhoging die met één stap te bestijgen is
- Ik gebruikte een opstapje om bij de bovenste boeken van de kast te kunnen komen.
- (figuurlijk) een kleine eerste stap die kan leiden naar iets groters of beters
- ▸ Autodiefstallen waren namelijk een opstapje naar zwaardere criminaliteit, zoals ze vroeger zeiden: met het kleine begint men, bij het grote houdt men op.[2]
- Het woord opstap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opstap" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %