nest

Niet te verwarren met: Nest

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  nest    (hulp, bestand)
• IPA: /nɛst/

Woordafbreking

• nest

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘vogelbroedplaats’ voor het eerst aangetroffen in 1100
• erfwoord van Germaans *nestaz, op zijn beurt van Indo-Europees *nisdós.
  • meer informatie

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	nest	nesten
verkleinwoord	nestje	nestjes

Zelfstandig naamwoord

het nest o

1. (dierkunde) de verblijf- en broedplaats van bepaalde diersoorten zoals vogels

   • De vogels hadden op de schoorsteen een nest gebouwd. 

2. (informeel) (pejoratief) vervelend, nuffig meisje

   • Vervelend nest! 

Hyponiemen

   

addernest adelaarsnest arendsnest bijennest boevennest broeinest eekhoornnest eendennest eksternest fazantennest grindnest kakkernest kapersnest kievitsnest kippennest koekoeksnest kraaiennest legnest lijsternest meeuwennest mezennest mierennest mitrailleursnest muizennest mussennest ooievaarsnest piratennest rattennest regennest reigernest reigersnest roofnest roversnest rupsennest schuimnest spinnennest spreeuwennest stofnest termietennest uilennest vlooiennest vogelnest warnest wespennest wulpennest zeeroversnest zeiknest zwaluwennest zwaluwnest zwanennest

Afgeleide begrippen

   

eetbaar-nestsalangaan legenestsyndroom nestbak nestbeschermer nestbevuiler nestbevuiling nestblijver nestboom nestbouw nestdrang nestei nestenschijf nesterig nesterij nestgelegenheid nestgeur nesthaar nestig nestkast nestkastje nestkeus nestkeuze nestkleed nestklever nestkorf nestkuiken nestparasiet nestparasitisme nestplaats nestschaal nestschijter nestvaren nestveren nestverstoring nestvliedend nestvlieder nestwarmte

Uitdrukkingen en gezegden

• In de nesten zitten

met problemen zitten

• Zijn eigen nest bevuilen

kritiek uitoefenen op de eigen familie of volk

Vertalingen

    1. de verblijfplaats van een dier   

Catalaans: llar (ca), niu (ca) Deens: rede (da) Duits: Nest (de) o Engels: den (en), nest (en) Esperanto: nesto (eo) Fins: pesä (fi) Frans: nid (fr) m

Italiaans: nido (it) Papiaments: nèshi, neishi Portugees: ninho (pt) Schots-Gaelisch: nead (gd) Spaans: nido (es) m Zweeds: rede (sv), näste (sv) (vogels), bo (sv)

Werkwoord

vervoeging van
nesten

nest

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van nesten
2. gebiedende wijs van nesten

Bijvoeglijk naamwoord

nest

1. onverbogen vorm van de overtreffende trap van nes

Gangbaarheid

• Het woord nest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nest" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Engels

Uitspraak

• Geluid:  nest    (hulp, bestand)

enkelvoud	meervoud
nest	nests

Zelfstandig naamwoord

nest

1. nest

vervoeging
onbepaalde wijs	to  nest
he/she/it	nests
verleden tijd	nested
voltooid deelwoord	nested
onvoltooid deelwoord	nesting
gebiedende wijs	nest

Werkwoord

nest

1. zich nestelen
2. nesten

Nynorsk

Woordafbreking

• nest

Werkwoord

nest

1. voltooid deelwoord van neste

Synoniemen

• nesta