loopbrug
Uiterlijk
- loop·brug
- samenstelling van loop en brug [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | loopbrug | loopbruggen |
verkleinwoord | loopbrugje | loopbrugjes |
- een brug voor voetgangers
- Het Twenteborg Ziekenhuis is met een loopbrug over de rondweg verbonden met de woningboulevard en het Heracles Stadion.
- Tientallen kokmeeuwen scheren rakelings over het grauwe water van de Nassauhaven. Op de ranke loopbrug een diep in zijn kraag gedoken buurtbewoner. Luttele meters voor hem sprint zijn hondje richting het park. Het zijn deze koude namiddag nabij de Unileverfabriek de enige activiteiten in een verder verlaten omgeving. [2]
- Het woord loopbrug staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loopbrug" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Maurice Geluk 22 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be