kippenboer

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  kippenboer    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• kip·pen·boer

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  kip  en  boer  met het invoegsel -en- 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	kippenboer	kippenboeren
verkleinwoord	kippenboertje	kippenboertjes

Zelfstandig naamwoord

de kippenboer m

1. (veeteelt) (beroep) een boer die kippen houdt.

   • De pluimveehouder was een kippenboer. 

Verwante begrippen

• pluimveeboer, pluimveehouder, vleeskuikenhouder, ganzenboer

Gangbaarheid

• Het woord kippenboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.