hovaardig
Uiterlijk
- ho·vaar·dig
- In de betekenis van ‘hoogmoedig’ voor het eerst aangetroffen in 1291 [1]
- Samenstellende afleiding van ho(og) en vaart met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | hovaardig | hovaardiger | hovaardigst |
verbogen | hovaardige | hovaardigere | hovaardigste |
partitief | hovaardigs | hovaardigers | - |
hovaardig
- hoogmoedig, verwaand, trots
- Ik kwam uit een hovaardig milieu, waar neergekeken werd op het werkvolk.
- Het woord hovaardig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hovaardig" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "hovaardig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ hovaardig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be