Naar inhoud springen

hoorndrager

Uit WikiWoordenboek
hoorndrager
  • hoorn·dra·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord hoorndrager hoorndragers
verkleinwoord

de hoorndragerm

  1. bedrogen echtgenoot
    • Ik ben wel eens de hoorndrager geweest, maar dat raakt me niet. Het is niet diegene die bedrogen wordt die een probleem heeft, maar diegene die bedriegt.' [4] 
    • ‘We hebben woest wanhopig gevreeën, alsof ik haar kon behouden voor de dood’, vertelt Aristide Arosteguy, die uiteindelijk geen kannibaal maar een hoorndrager blijkt te zijn. ‘Haar lichaam veranderde. Ze had gezwellen en knopen en bobbels en uitslag. Ik moest mezelf dwingen om een ander gevoel van seksuele esthetiek te ontwikkelen. Het was noodzakelijk dat ze voor mij nog steeds mooi was, al veranderde haar lichaam per dag, per uur.' [5] 
    • Het is een verdomd goeie plaat, met dit keer een stel geheide klassiekers voor de concerten. Die zullen afsluiten met ‘Santé’, een song die vrolijk het glas heft op alle hoorndragers. [6] 
92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[7]