cijferen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van cijferen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | cijferen | te cijferen | ||||||
toekomend | zullen cijferen | te zullen cijferen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecijferd | te hebben gecijferd | ||||||
toekomend | gecijferd zullen hebben | gecijferd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
cijferend | gecijferd | ev. cijfer |
mv. verouderd cijfert |
cijfere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | cijfer | cijfert | cijfert | cijfert | cijfert | cijferen | cijferen | cijferen | |
verleden (o.v.t.) | cijferde | cijferde | cijferde | cijferde | cijferde | cijferden | cijferden | cijferden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal cijferen | zult/zal cijferen | zult/zal cijferen | zult cijferen | zal cijferen | zullen cijferen | zullen cijferen | zullen cijferen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou cijferen | zou cijferen | zou(dt) cijferen | zoudt cijferen | zou cijferen | zouden cijferen | zouden cijferen | zouden cijferen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecijferd | hebt gecijferd | hebt/heeft gecijferd | hebt gecijferd | heeft gecijferd | hebben gecijferd | hebben gecijferd | hebben gecijferd | |
verleden (v.v.t.) | had gecijferd | had gecijferd | had gecijferd | hadt gecijferd | had gecijferd | hadden gecijferd | hadden gecijferd | hadden gecijferd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecijferd hebben | zal/zult gecijferd hebben | zult/zal gecijferd hebben | zult gecijferd hebben | zal gecijferd hebben | zullen gecijferd hebben | zullen gecijferd hebben | zullen gecijferd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecijferd hebben | zou gecijferd hebben | zou/zoudt gecijferd hebben | zoudt gecijferd hebben | zou gecijferd hebben | zouden gecijferd hebben | zouden gecijferd hebben | zouden gecijferd hebben |