binnentrap
Uiterlijk
- Geluid: binnentrap (hulp, bestand)
- bin·nen·trap
- samenstelling van binnen en trap zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | binnentrap | binnentrappen |
verkleinwoord | binnentrapje | binnentrapjes |
de binnentrap m
- een trap aan de binnenzijde van een gebouw
- ▸ Op eenhoog, naast de slaapkamerdeur van de heer en vrouw des huizes, werd op de overloop van de binnentrap ruimte gemaakt voor de kast.[2]
- ▸ Die schrijven immers voor dat een kamer die wordt verhuurd – dus ook een Airbnb-kamer – voortaan over twee evacuatiewegen moet beschikken. De eerste evacuatieweg is de gang langs waar je de kamer bereikt. De tweede nooduitgang kan eventueel een tweede binnentrap zijn of een brandtrap of -ladder aan de buitengevel. Ook als de kamer een raam of terras heeft dat voor de ladderwagens van de brandweer gemakkelijk bereikbaar is – vooral van toepassing voor kamers die langs de straatkant zijn gelegen – voldoe je aan de voorwaarden.[3]
- Het woord binnentrap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron Werner Rommers“Kritiek op nieuwe regel voor Airbnb-verhuurders” (26/03/2017), De Standaard