balmondig
Uiterlijk
- bal·mon·dig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | balmondig | balmondiger | balmondigst |
verbogen | balmondige | balmondigere | balmondigste |
partitief | balmondigs | balmondigers | - |
balmondig
- (verouderd) beroofd van voogdijschap
- Zij wist niet (...) dat zij geschandvlekt stond als een overspeelster die (...) balmondig verklaard werd (Genoveva 386). [1]
- Het woord 'balmondig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.