badenkaart
Uiterlijk
- Geluid: badenkaart (hulp, bestand)
- ba·den·kaart
- samenstelling van bad en kaart met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | badenkaart | badenkaarten |
verkleinwoord | badenkaartje | badenkaartjes |
- toegangsbewijs voor een zwembad dat recht geeft op een aantal keren toegang en gebruik van het zwembad
- Met een 10-badenkaart mag ik 10 keer gaan zwemmen.
- Het woord 'badenkaart' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.