afgeleefd
Uiterlijk
- af·ge·leefd
- vervoeging van afleven: voltooid deelwoord (van het scheidbare werkwoord), op te vatten als samenstelling van af bw en geleefd ww
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | afgeleefd | afgeleefder | afgeleefdst |
verbogen | afgeleefde | afgeleefdere | afgeleefdste |
partitief | afgeleefds | afgeleefders | - |
afgeleefd
- oud en versleten
- Het afgeleefde huis kon maar moeilijk verkocht worden.
vervoeging van: | afleven… |
verbogen vorm: | afgeleefde |
afgeleefd
- voltooid deelwoord van afleven
- Het woord afgeleefd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afgeleefd" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be