Naar inhoud springen

Busch

Uit WikiWoordenboek
[1]: En Busch
Een bos
[2]: En Busch
Een struik
  • Busch
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Busch der Busch Bisch
(ook: Busche) [1]
die Bisch
(ook: Busche) [1]
datief me Busch em Busch Bisch
(ook: Busche) [1]
die Bisch
(ook: Busche) [1]
accusatief en Busch der Busch Bisch
(ook: Busche) [1]
die Bisch
(ook: Busche) [1]

Busch, m

  1. (bosbouw) bos
    «Mer kann do campe geh, fische, un uff viele Wege in die Busch laafe.»
    Je kunt daar gaan kamperen, gaan vissen en op vele paden in die bossen lopen.
  2. (plantkunde) struik
  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5
    En neier Governor.

    (En Blog uff Deitsch, January 2015)