Naar inhoud springen

čas

Uit WikiWoordenboek


  • Afgeleid van het Protoslavische *časъ.

čas m

  1. (natuurkunde) tijd; een natuurkundige grootheid.
  2. tijd, tijdje; een nader niet bepaalde duur.
  3. tijd, termijn; tijdpunt of tijdruimte voor iets.
  4. (grammatica) werkwoordstijd; grammaticale categorie van werkwoorden.
  5. het weer
  1. -
  2. -
  3. -
  4. počasie o


  • čas
  • Afgeleid van het Protoslavische woord *časъ

čas m onbezield

  1. (natuurkunde) tijd; een natuurkundige grootheid.
  2. tijd, tijdje; een nader niet bepaalde duur.
  3. tijd, termijn; tijdpunt of tijdruimte voor iets.
  4. (grammatica) werkwoordstijd; grammaticale categorie van werkwoorden.
  5. tijd; met betrekking tot tijdszones.
  6. (verouderd) het weer
  1. -
  2. -
  3. doba v, lhůta v, termín m onbezield
  4. -
  5. -
  6. počasí o, pohoda v
  1. -
  2. -
  3. -
  4. budoucí čas m onbezield, minulý čas m onbezield, přítomný čas m onbezield
  5. -
  6. -