Naar inhoud springen

Weerstation

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Een weerstation is een verzameling instrumenten die het weer kunnen meten. Zo'n weerstation wordt handmatig of automatisch uitgelezen.

Met een weerstation wordt ook een meteorologisch station zelf bedoeld, dus een locatie waar weerinstrumenten staan opgesteld.[1] Er wordt onderscheid gemaakt tussen synoptische weerstations, waar alleen grondwaarnemingen worden verricht, en aerologische weerstations, waar ook de wind, luchtdruk, temperatuur en vochtigheid in de bovenlucht worden gemeten.

Bij het meten van waarden in de weerkunde, wordt rekening gehouden met de richtlijnen van de Wereld Meteorologische Organisatie (kortweg WMO). Deze organisatie heeft precies vastgelegd hoe er gemeten moet worden.

De onderdelen waaruit een weerstation vaak bestaat zijn

De WMO heeft vastgelegd in een document hoe de instrumenten moeten worden opgesteld. Zo moeten de thermometer en hygrometer 1,5 meter boven kortgeknipt gras zijn gehangen, in een witgeschilderde weerhut. De anemometer en de windvaan moeten op 10 meter hoogte zijn bevestigd, op een plaats waar de wind vrij spel heeft. Anemometers die meedraaien met de windvaan zijn in principe niet toegestaan volgens de WMO.

In woningen treft men vaak een weerstation aan, veelal bestaande uit een barometer, hygrometer en thermometer in een sierlijke behuizing. Vanwege de opstelling binnenshuis kan van een dergelijk weerstation alleen de barometer serieus worden genomen.

Gegevensverwerking

[bewerken | brontekst bewerken]

Metingen van weerstations worden automatisch of handmatig doorgegeven aan weerdiensten als het KNMI en MeteoGroup Nederland. Deze weerdiensten geven de metingen vervolgens weer door aan andere weerdiensten van over de hele wereld. Een gedeelte van de gegevens komt bovendien bij het Europees Centrum voor Weersverwachtingen op Middellange Termijn (ECWMT), waar een supercomputer staat die weersverwachtingen berekent. Onder andere het KNMI gebruikt deze weersverwachtingen om een weersvoorspelling te doen voor Nederland.

KNMI-weerstations

[bewerken | brontekst bewerken]

Het KNMI beheert in Nederland 33 automatische weerstations op land en 13 automatische weerstations op productieplatforms in het Nederlandse deel van het continentaal plat van de Noordzee. Deze weerstations rapporteren elke 10 minuten meteorologische meetgegevens, zoals temperatuur, relatieve vochtigheid, windsnelheid, windstoten, windrichting, luchtdruk en zicht.[2]

Amateurstations

[bewerken | brontekst bewerken]

Over de wereld zijn veel amateurs die met een simpel elektronisch weerstation het weer meten. Sommige weeramateurs geven deze metingen door aan weerdiensten. Het KNMI beschikt over een netwerk van 325 vrijwillige waarnemers die dagelijks regenhoevelheid en sneeuwhoogte meten.[3] Met name regenmetingen van amateurs zijn erg belangrijk, omdat de hoeveelheid neerslag sterk verschilt per plaats. Dankzij meer metingen kunnen dan betere weersverwachtingen worden opgesteld. In Nederland en België zijn de meeste weeramateurs aangesloten bij de Vereniging voor Weerkunde en Klimatologie en Het Weer Actueel.

Op zee en in bevolkingsarme gebieden zijn relatief weinig weerstations. Om een betere weersverwachting te kunnen opstellen zijn meer weerstations nodig in die gebieden. Een aantal afgelegen eilanden zonder (permanente) bevolking, zoals het Noorse Bouvet Eiland bij Antarctica, dient als weerstation. Weersatellieten kunnen dit tekort gedeeltelijk opvangen, maar meer weerstations zijn beter.

Meteorologische hoogstations

[bewerken | brontekst bewerken]

Op theoretische- en ervaringsgronden ontstond de behoefte om constante meteorologische waarnemingen te kunnen doen in de hogere luchtlagen. Hoewel al vroeg boven op bergen waarnemingen plaatsvonden, zoals b.v in 1781 op de Hohenpeißenberg in Beieren, op de grote St. Bernhard in Zwitserland sinds 1807 en op de Sneeuwkop sinds 1824 (het koninklijk observatorium werd hier op 5 juli 1900 geopend), hadden deze nog slechts theoretische waarde. Pas op de internationaal meteorologencongressen van 1873 en daarna werden de resultaten meer systematisch verwerkt en benut.

Naar de toestand van de stations op de bergen onderscheidt men: hangstations, kamstations en topstations. Waar de atmosfeer bij het weeronderzoek uiteraard van groot belang is, verdienen de topstations de voorkeur, vooral wanneer ze zich bevinden op geïsoleerde bergen of op bergen die de anderen overheersen. De hang- en kamstations worden in de regel te veel beïnvloed door hun omgeving. Dit soort stations vindt men voornamelijk in landen met uitgestrekte hoogvlakten, zoals Zuid-Afrika en Midden-Mexico (1000 meter, soms wel 2000 meter hoog). Hier hebben in feite alleen de stations aan de rand van de vlakten het karakter van hoogstations. Waar echter deze onderscheiding alleen met nauwkeurige bekendheid met de plaatselijke gesteldheid, zijn in onderstaande tabel van de aan het eind van de 19e eeuw in gebruik zijnde hoogstations alleen de werkelijke hoogstations met de hoogte boven de zeespiegel opgenomen.

Het is mogelijk dat door wijzigingen in de politieke situatie, stations een andere naam hebben, dan wel gesloten zijn in verband met de voortschrijdende technische en economische ontwikkelingen (te duur, satellietgegevens etc.). De lijst stamt van 1959.

Duitsland

Italië

Centraal-Europa

Ex-Joegoslavië

Spanje

Frankrijk

Schotland

Noorwegen

Zwitserland

Roemenië

Rusland

Israël/Palestina

India, Pakistan

Indonesië

Australië

Afrika

Noord- & Centraal-Amerika

Zuid-Amerika

Bovendien hebben sommige waarnemingsstations op torens min of meer het karakter van hoogstations, zoals Straatsburger münster, 136 meter; Ulmer münster, 145 meter; Eiffeltoren, 302 meter.