Voorafgaand aan deze verkiezingen werd in april 1946 door het Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie (NIPO) voor het eerst een zogeheten Galupp poll uitgevoerd, een steekproef waarbij aan kiezers werd gevraagd welke partij zij zouden stemmen indien er die dag verkiezingen zouden plaatsvinden. De uitslag daarvan werd kort voor de daadwerkelijke verkiezingen bekendgemaakt, op 15 mei 1946. Bij deze opiniepeiling verklaarde 32% op de KVP te zullen stemmen, 25% op de PvdA, 13% op de ARP, 10% op de CHU, 9% op de CPN, 8% op de VVD, 2% op de SGP en 1% op overige partijen. [1]
Bij deze verkiezingen kwam de KVP als sterkste uit de bus. Net als in 1946 behaalde zij 32 zetels. De PvdA verloor twee zetels en kwam op 27 zetels. Winst was er voor de VVD (de voortzetting van de PvdV) en de CHU (één zetel). De CPN verloor twee zetels. Ter rechterzijde kwam oud-minister van Koloniën Welter via een eigen lijst in de Kamer. Welter keerde zich tegen de in zijn ogen te progressieve koers van de KVP.
De kabinetsformatie was erop gericht een kabinet te vormen dat met het oog op de voorgenomen grondwetsherziening over een tweederdemeerderheid kon beschikken. Dat leidde in augustus 1948 tot het door KVP, PvdA, CHU en VVD gesteunde kabinet-Drees-Van Schaik.
Periodieke verkiezingen werden in de periode 1850-1888 gehouden in een kiesdistrict waar de zittingstermijn van een lid (vier jaar) afliep. Gemiddeld was bij periodieke verkiezingen de helft van de Tweede Kamerleden aftredend. Bij algemene verkiezingen in deze periode, na ontbinding van de Tweede Kamer, werden alle Kamerleden opnieuw gekozen, evenals bij alle verkiezingen vanaf 1888.