Naar inhoud springen

Middelhoogduits

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Middelhoogduits
diutsch, tiutsch
Gesproken in Huidige Middelduitse en Hoogduitse spraakgebieden
Uitgestorven in Rond 1350 geëvolueerd naar het Vroegnieuwhoogduits
Taalfamilie
Alfabet Latijns alfabet
Taalcodes
ISO 639-2 gmh
ISO 639-3 gmh
Portaal  Portaalicoon   Taal

Het Middelhoogduits (niet te verwarren met de benaming Middelduits, die wordt gebruikt voor een aantal moderne Duitse dialecten) is de naam voor een aantal Hoogduitse dialecten die van ca. 1050 tot ca. 1350 (het tijdperk van de hoge middeleeuwen) in grote delen van Duitsland werden gesproken. Het Middelhoogduits was ontstaan uit het Oudhoogduits en werd de rechtstreekse voorloper van het Vroegnieuwhoogduits, dat ongeveer tussen 1350 tot 1650 werd gesproken. In het Duitstalige deel van Zwitserland begon de periode van het Vroegnieuwhoogduits pas een eeuw later.[1] Het Middelhoogduits wordt onderverdeeld in:

Het Jiddisch, de vooroorlogse Joodse omgangstaal in Oost-Europa, heeft als basis het Middelhoogduits, met veel leenwoorden uit het Romaans, Hebreeuws, Aramees en uit Slavische talen.

De benaming 'Middelhoogduits' wordt ook specifieker gebruikt voor de taal waarin ten tijde van de Hohenstaufen de eerste Duitse hoofse literatuur is geschreven. Voor deze taal werd in de 19e eeuw een afzonderlijke spelling ontwikkeld.

Geografische spreiding

[bewerken | brontekst bewerken]

Het Middelhoogduits was geen uniforme schrijftaal, maar werd per Hoog- en Middelduits dialect anders opgeschreven. De isoglossen van het Middel- en Hoogduits en andere dialecten zijn sinds de middeleeuwen niet hetzelfde gebleven. Zo werden de Nederduitse dialecten vroeger in een groter deel van Duitsland gesproken dan tegenwoordig.

Op grond van het overgeleverde tekstmateriaal is met betrekking tot de verschillende Middelhoogduitse dialecten door Hermann Paul de volgende indeling gemaakt (niet geheel betrouwbaar):

Het Middelhoogduits als taal van de Hohenstaufen

[bewerken | brontekst bewerken]

Het literaire Middelhoogduits van de Hohenstaufen heeft vooral Zwabische en Oost-Frankische kenmerken. De bekendste gedichten die in deze taal zijn geschreven zijn het Nibelungenlied, de Parzival en Tristan en Isolde.

Hoewel het Middelhoogduits geen taal met een gestandariseerde woordenschat en grammatica was, werd het wel door bijvoorbeeld dichters over isoglossen heen gebruikt. Zo was het Middelhoogduits bijvoorbeeld zowel een van de talen waarvan Hendrik van Veldeke zich bediende als die van Albrecht von Halberstadt. Het Middelhoogduits is min of meer gestandariseerd door middel van woordenboeken en grammatica's door Karl Lachman.

Doordat er in de 10e en 11e eeuw vrijwel uitsluitend in het Latijn werd geschreven, is er over de overgangsfase van het Oudhoogduits naar het Middelhoogduits vrijwel niets bekend. Op fonologisch vlak onderscheidde het Middelhoogduits zich met name van het Oudhoogduits doordat de meeste onbeklemtoonde lettergrepen waren afgezwakt. Verder lopen ook lang niet alle klankverschuivingen parallel; zo wordt de als typisch Nieuwhoogduits beschouwde diftongering al in de 12e eeuw gesignaleerd in Karinthië.

De klinkers die met een accent circonflexe worden geschreven worden lang uitgesproken, andere klinkers kort. Opeenvolgingen van klinkers krijgen elk een afzonderlijke klemtoon. De ligaturen æ en œ worden hetzelfde uitgesproken als de moderne Duitse klinkers ä en ö. Een s voor een medeklinker wordt scherp uitgesproken, behalve in de clusters sch en sc. Een z als anlaut of na een medeklinker wordt net als in het moderne Hoogduits uitgesproken als [ts]. Een z of zz in het midden en aan het eind van woorden wordt als een moderne Duitse Ringel-S uitgesproken (de grafemen zijn ȥ of Ʒ). Een v als anlaut klinkt als f.

Het gestandariseerde Middelhoogduitse klinkersysteem is als volgt (de ei klinkt niet als de Nieuwhoogduitse [aɪ] maar als de Nederlandse ei en ij, en de ie is geen lange [i] maar een [iə]):

  • Korte klinkers: a, ë, e, i, o, u, ä, ö, ü
  • Lange klinkers: â, ê, î, ô, û, æ, œ, iu (langes ü)
  • Diftongen: ei, ie, ou, öu, uo, üe
  • De Middelhoogduitse lange klinkers [iː yː uː]? komen overeen met de Nieuwhoogduitse diftongen [aɪ ɔʏ aʊ]? Voorbeelden: mînmein, liutLeute, hûsHaus
  • De Middelhoogduitse open diftongen [iə yə uə]? komen overeen met de Nieuwhoogduitse lange klinkers [iː yː uː]? Voorbeelden: lieplieb, müedemüde, bruoderBruder
  • De Middelhoogduitse diftongen [ei øu ou]? komen overeen met de meer open diftongen [aɪ ɔʏ aʊ]? van het Nieuwhoogduits. Voorbeelden: beinBein, böumeBäume, boumBaum
  • Middelhoogduitse korte klinkers in open lettergrepen komen overeen met "uitgerekte" lange klinkers in het Nieuwhoogduits. Bijvoorbeeld: ligenliegen, sagensagen, nëmennehmen.

De grammatica van het Middelhoogduits wijkt op maar weinig punten af van die van het Nieuwhoogduits. De voornaamste verschillen zijn:

  • Alle Middelhoogduitse o-stammen zijn in het Nieuwhoogduits overgegaan tot een andere klasse.
  • Het Middelhoogduits had nog geen gemengde declinaties.
  • Veel Middelhoogduitse werkwoordsvormen die bij du horen zijn in het Nieuwhoogduits archaïsch geworden.

Zelfstandige naamwoorden

[bewerken | brontekst bewerken]

Verbuiging van sterke zelfstandige naamwoorden:

Naamval 1. Mannelijk 1. Onzijdig 2. Vrouwelijk 4. Mannelijk 4. Onzijdig 4. Vrouwelijk
Nominativus Enkelvoud
Accusativus Enkelvoud
tac wort gëbe gast blat kraft
Genitivus Enkelvoud tages wortes gëbe gastes blates krefte*
Dativus Enkelvoud tage worte gëbe gaste blate krefte*
Nominativus Meervoud
Accusativus Meervoud
tage wort gëbe geste bleter krefte
Genitivus Meervoud tage worte gëben geste bleter krefte
Dativus Meervoud tagen worten gëben gesten bletern kreften
* plus een nevenvorm kraft in de genitivus/dativus enkelvoud
  • Vrouwelijke woorden van de derde klasse worden hetzelfde verbogen als die van de vierde, alleen zonder nevenvorm of umlaut:
    zît, zîte, zîte, zît, zîte, zîte, zîten, zîte

Verbuiging van zwakke zelfstandige naamwoorden:

Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Nominativus Enkelvoud
Accusativus Enkelvoud
bote
boten
zunge
zungen
hërze
Genitivus Enkelvoud
Dativus Enkelvoud
Plural
boten zungen hërzen

Vervoeging van een sterk werkwoord:

Persoon Onvoltooid tegenwoordige tijd ind. Onvoltooid tegenwoordige tijd conj. Onvoltooid verleden tijd ind. Onvoltooid verleden tijd conj.
ich biuge biege bouc büge
du biugest biegest büge bügest
er/siu/ez biuget biege bouc büge
wir biegen biegen bugen bügen
ir bieget bieget buget büget
sie biegent biegen bugen bügen
Infinitief: biegen, gebiedende wijs: biuc!
Tegenwoordig deelwoord: biegende, verleden deelwoord: gebogen

Vervoeging van een zwak werkwoord:

Persoon Onvoltooid tegenwoordige tijd ind. Onvoltooid tegenwoordige tijd conj. Onvoltooid verleden tijd ind./conj.
ich lëbe lëbe lëb(e)te
du lëbest lëbest lëb(e)test
er/siu/ez lëbet lëbe lëb(e)te
wir lëben lëben lëb(e)ten
ir lëbet lëbet lëb(e)tet
sie lëbent lëben lëb(e)ten
Infinitief: lëben, gebiedende wijs: lëbe!
Tegenwoordig deelwoord: lëbende, verleden deelwoord: gelëb(e)t

Vervoeging van preterito-presentia:

Nieuwhoogduits 1e/3e pers. enkelvoud 2e pers. enkelvoud 1e/3e pers. meervoud & Infinitief Onvoltooid verleden tijd
wissen weiz weist wizzen wisse/wësse/wiste/wëste
taugen/nützen touc - tugen* tohte – töhte
gönnen gan ganst gunnen* gunde/gonde – günde
können/kennen kan kanst kunnen* kunde/konde – künde
bedürfen darf darft durfen* dorfte – dörfte
es wagen tar tarst turren* torste - törste
sollen sol/sal solt suln* solde/solte - sölde/solde
vermögen mac maht mugen** mahte/mohte - mähte/möhte
dürfen muoz muost müezen muos(t)e - mües(t)e
* Nevenvormen met umlaut: tügen, günnen, künnen, dürfen, türren, süln
** Nevenvormen van mugen zijn: mügen, magen, megen

De enige deelwoorden zijn gewist/gewëst van wizzen en gegunnen/gegunnet van gunnen.

Vervoeging van bijzondere werkwoorden:

sîn (zijn) tuon (doen) wellen (willen) hân (hebben)
Tegenwoordige tijd ind. enkelvoud bin
bist
ist
tuon
tuost
tuot
wil(e)
wil(e)/wilt
wil(e)
hân
hâst
hât
Tegenwoordige tijd ind. meervoud birn/sîn/sint
birt/bint/sît/sint
sint
tuon
tuot
tuont
wel(le)n
wel(le)t
wel(le)nt, wellen
hân
hât
hânt
Tegenwoordige tijd conj. enkelvoud
sîst
tuo
tuost
tuo
welle
wellest
welle
Tegenwoordige tijd conj. meervoud sîn
sît
sîn
tuon
tuot
tuon
wellen
wellet
wellen
  • De vormen van gân/gên „gaan“ en stân/stên „staan“ koem overeen met die van tuon.
  • lân „lassen“ wordt vervoegd zoals hân.
  • In de onvoltooid verleden tijd staan was – wâren van sîn,
    wolte/wolde van wellen,
    gie(nc)tot gân/gên,
    hâte / hate / hæte / hête / hete / het / hiete tot hân,
    lie(z) tot lân.
  • tuon heeft in de onvoltooid verleden tijd bijzondere vormen:
    Onvoltooid verleden tijd indicatief: tët(e), tæte, tët(e), tâten, tâtet, tâten
    Onvoltooid verleden tijd conjunctief : tæte, tætest enz.

Overige kenmerken

[bewerken | brontekst bewerken]
  • In het Middelhoogduits werden nog niet alle zelfstandige naamwoorden maar alleen de eigennamen met een hoofdletter geschreven.
  • Eindklankverscherping werd in de Middelhoogduitse spelling weergegeven, in tegenstelling tot het moderne Duits: tac – tage, versus Tag – Tage.
  • Palatalisatie: Het Middelhoogduits onderscheidde twee verschillende stemloze sibilanten:
    • een [s] die het gevolg was van de tweede Germaanse klankverschuiving, en terugging op een Germaanse [t] en als z/zz geschreven werd (bijvoorbeeld in ezzen, daz en grôz). Deze klank komt overeen met een Nieuwhoogduitse [s] en werd in het Middelhoogduits ook al zo gesproken.
    • een stemloze alveolo-palatale fricatief [ɕ] (bijvoorbeeld in sunne, stein, kuss, kirse, slîchen), die terugging op een Germaanse [s]. Deze klank komt deels overeen met de Nieuwhoogduitse [s] of [z] en deels met de Nieuwhoogduitse [ʃ].
[bewerken | brontekst bewerken]