Naar inhoud springen

Kronosaurus

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Kronosaurus
Status: Uitgestorven
Fossiel voorkomen: Vroeg-Krijt Aptien-Albien
(~ 120 - 110 miljoen jaar geleden)
Kronosaurus
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Superorde:Sauropterygia
Orde:Plesiosauria
Familie:Pliosauridae
Geslacht
Kronosaurus
Longman, 1924
Typesoort
Kronosaurus queenslandicus Longman, 1924
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Kronosaurus op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Herpetologie

Kronosaurus[1][2][3] is een geslacht van grote uitgestorven vleesetende zeereptielen uit het Vroeg-Krijt, dat behoort tot de Plesiosauria. Dit geslacht is vernoemd naar Kronos, een van de Titanen uit de Griekse mythologie.

Het eerste fossiel van Kronosaurus werd gevonden in 1899. In 1924 werd de typesoort Kronosaurus queenslandicus benoemd. Dat is de enige nog geldige soort. Een tweede in 1992 benoemde soort, Kronosaurus boyacensis, werd in 2022 het aparte geslacht Monquirasaurus. Fossielen zijn gevonden in zowel Queensland als in New South Wales (Australië), en zijn gedateerd op 120-110 miljoen jaar geleden (Aptien-Albien). Een in 1932 gevonden skelet, specimen MCZ 1285, werd in Amerika tentoongesteld en zou in hoge mate het beeld van Kronosaurus gaan bepalen. Achteraf bleek het exemplaar echter heel zwaar gerestaureerd en het is onzeker of het echt van Kronosaurus is. Van 1979 af is een dozijn redelijk volledige skeletten gevonden. Onderzoekers hebben hierdoor een goed begrip gekregen van de bouw van het dier.

Kronosaurus werd ruim tien meter lang en tien ton zwaar. De kop was langwerpig. Voor in de kaken stond een beperkt aantal tanden om inktvissen te grijpen. Meer naar achter droegen de bovenkaken zeer grote tanden waarmee grote prooien, zoals andere zeereptielen, dodelijk verwond konden worden. De bijtkracht was op dit punt in de kaken aanzienlijk. De nek was kort. Zoals alle plesiosauriërs bewoog Kronosaurus zich voort door een vliegende beweging te maken met zijn vier grote vinnen. De achterste vinnen waren het langst. De staart was kort.

Kronosaurus is een lid van de Pliosauridae en meer in het bijzonder de Brachaucheninae.

Vondst en naamgeving

[bewerken | brontekst bewerken]

Kronosaurus queenslandicus

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1899 zond Andrew Crombie een paar onderkaken van een zeereptiel naar Charles Walter De Vis, de directeur van het Queensland Museum. Vermoedelijk was het fossiel gevonden bij Hughenden waar Crombie woonde. De Vis dacht eerst dat het een exemplaar was van Ichthyosaurus maar begon daar later aan te twijfelen bij het bestuderen van de schedel van Ichthyosaurus australis.

Het holotype

Zijn opvolger, Albert Heber Longman, begreep in 1924 dat het een lid van de Plesiosauria, meer bepaald de Pliosauridae, betrof. Hij benoemde het als de typesoort Kronosaurus queenslandicus. De geslachtsnaam is afgeleid van de titaan Kronos en verwijst naar de vermoede enorme omvang van het dier. De soortaanduiding verwijst naar de herkomst uit Queensland.[4] Sommige bronnen stellen ten onrechte dat de naam is afgeleid van Chronos.

Het holotype, QM F1609, is vermoedelijk gevonden in een laag van de Toolebucformatie die dateert uit het Albien. Het bestaat uit de symfyse, vergroeiing, van de voorste onderkaken, bewaard met zes tanden.

Augustus 1929 werden twee mijl ten zuiden van Hugheden nog eens vijftien fossielen gevonden. Het waren fragmenten, ten dele niet te determineren maar deels van de opperarmbeenderen of dijbeenderen afkomstig, die alle werden gelabeld onder het inventarisnummer QM F2137. In 1930 werd dit materiaal beschreven door Longman.[5] In 1932 publiceerde Longman een reconstructie, in 1931 getekend door Wilfrid Morden en ten dele gebaseerd op Peloneustes.[6]

April en mei 1935 groef J. Edgar Young voor het museum verschillende specimina op bij Telemon Station, dertig kilometer ten westen van Hughenden. Het ging onder andere om schedelmateriaal van meerdere individuen. Oktober 1935 werden ze voorlopig beschreven door Longman. Het belangrijkste stuk was specimen QM F2446, een onderste schedel zonder snuit. Andere specimina zijn QM F2447, QM F2449, QM F2450, QM F2454 en QM F2455.[7]

MCZ 1285 in 1958

Intussen was een veel completer exemplaar gevonden dat het beeld van Kronosaurus volledig zou gaan beheersen maar ook voor grote taxonomische verwarring zou zorgen omdat het betwist werd dat het aan Kronosaurus kon worden toegewezen.

De schedel

Ralph William Haslam Thomas bezat een ranch bij Hughenden, Army Downs. Al jaren lang viel het hem op dat bij een veldje voor paarden geleidelijk eigenaardige bulten aan het oppervlak kwamen. Het bleek om een reeks wervels te gaan, ingesloten in kalkknollen. In 1931 zond het Agassiz Museum of Comparative Zoology, deel van Harvard University, een expeditie uit naar Australië. Het hoofddoel was moderne buideldieren te verzamelen maar van het team maakte ook een paleontoloog deel uit, William Edward Schevill. Hij ontdekte bij de Grampian Valley-ranch de snuit en voorste onderkaken van een pliosauride, specimen MCZ 1284. Dit kwam Thomas ter ore en hij vroeg Schevill ook de fossielen op zijn land te onderzoeken. Deze huurde een Britse majoor in, met de bijnaam The Maniac, om met explosieven de botten los te slaan. Zo'n vijf ton aan rotsen werd op 1 december 1932 in zesentachtig kratten door het koelschip de SS Canadian Constructor naar Amerika verscheept. Daar begon het proces van preparering. In 1934 informeerde men bij Longman wat precies de eigenschappen van het holotype waren. Op basis daarvan concludeerde men dat MCZ 1285 aan Kronosaurus kon worden toegewezen. In 1935 werd de schedel beschreven door Theodore Elmer White.[8] In 1939 was de preparatie klaar en werd de schedel tentoongesteld.

MCZ 1285 in 2012

Uit geldgebrek bleef de rest van het skelet jarenlang in de kelder van het museum liggen. Daar kwam in 1954 verandering in toen museumdirecteur Alfred Sherwood Romer, op zoek naar een opzienbarende publiekstrekker, alsnog tot een volledige restauratie besloot. Eerst werd de schedel nog eens aangepakt. Daarbij kwam men tot de conclusie dat een kam op het achterhoofd ten onrechte door White middenin de schedel was geplaatst. Het stuk bot werd verhuisd naar de bovenste achterkant. Hierna probeerde men fondsen los te krijgen van de filantroop Godfrey Lowell Cabot. Men wist dat diens overgrootvader, Thomas Handasyd Perkins, eens in de pers belachelijk was gemaakt toen hij in 1817 beweerde een "zeedraak" van achttien meter gezien te hebben in Gloucester Harbour.[9] De Cabots, een van de meest vooraanstaande families van Boston, hadden dat als zeer vernederend ervaren. Eliza en Samuel Cabot, de grootouders van J.L. Cabot, ondersteunden in 1819 hun (schoon)vader door te melden dat ze ook een zeeslang gezien hadden bij de kust van Nahant. Dit werd een beroemd incident in de kryptozoölogie. Romer zocht nu contact met de hoogbejaarde G.L. Cabot met het bericht dat hij het bewijs kon leveren dat zeedraken echt bestonden. Hij bewaarde in zijn kelder "the mother and father of all sea-serpents". Alleen moest het skelet daartoe nog helemaal geprepareerd worden. Cabot vroeg hoeveel zoiets zou kosten en Romer noemde een bedrag van tienduizend dollar. Kort daarop ontving hij een cheque van die waarde.[10] Het skelet werd in twee jaar tijd met de beitel en zuurbaden geprepareerd door Arnold Lewis, David Fuller en James Alvin Jensen. Op 10 juni 1958 werd het hele skelet tentoongesteld; Thomas, hoewel al drieënnegentig jaar oud, werd voor de onthulling uitgenodigd. Het stuk werd innovatief opgesteld door het onzichtbaar zijwaarts van een muur uit te ondersteunen zodat het leek of het dier door de lucht vloog. In 1959 werd het hele skelet beschreven.[11] Achteraf kreeg de restauratie veel kritiek te verduren. Ongeveer een derde van het botmateriaal ontbrak, waaronder de uiteinden van vinnen en staart, en werd op aanwijzingen van Romer met gips aangevuld. De opstelling is daarom wel spottend aangeduid als "Plasterosaurus". Volgens een studie van Colin McHenry uit 2009 werden er acht wervels ten onrechte ingevoegd en is de kam op het achterhoofd toch niet authentiek: White had gelijk gehad. McHenry bestudeerde het specimen intensief in 1996.

De geldigheid van Kronosaurus

[bewerken | brontekst bewerken]
QM F18827, een van de voorgestelde neotypen

Al in 1962 stelde Samuel Paul Welles dat Kronosaurus een nomen vanum was omdat het holotype geen onderscheidende kenmerken bezit. Hij stelde voor een van de exemplaren uit Harvard als vervangend neotype aan te wijzen.[12] Hij gaf niet aan welk specimen dat dan zou moeten zijn maar het ligt voor de hand aan te nemen dat hij aan MCZ 1285 dacht.

RMFM R236

Sinds 1979 werden meer grote pliosauride fossielen in Australië gevonden. Uit de Toolebuc QM F10113 (1979 door Alan Bartholomai bij Toronto station), QM F18762 (1989), QM F18154 (1990), QM F18827 (1990), QM F33574 (1995) en QMF51291 (1996). MCZ 1285 komt uit de Wallumbillaformatie en verder zijn er vondsten uit de Allaruformatie. MCZ 1284 komt uit de Doncasterformatie daterend uit het Aptien en is daarmee twaalf miljoen jaar ouder; dat maakt het twijfelachtig of het wel hetzelfde taxon betreft. Verder is er specimen RMFM R236, een reeks wervels tentoongesteld in de "Kronosaurus Korner" ofwel het Richmond Marine Fossil Museum. November 2014 vond Robert Hacon bij Euraba Station het skelet KK F0630. Specimen AM L580 is gevonden in New South Wales. Specimina SAM P22525 en SAM P40022 komen uit de Bulldog Shale.

In 2009 stelde Colin Richard McHenry in zijn proefschrift voor om of het specimen QM F10113 (het meest complete exemplaar) of QM F18827 als neotype aan te wijzen.[13] Het kwam echter niet tot een formele petitie aan het ICZN, een moeizaam proces. In 2022 volgden Leslie Francis Noè en Marcela Gómez-Pérez een eenvoudiger route door Kronosaurus als een nomen dubium te zien en MCZ 1285 aan te wijzen als het holotype van een nieuwe soort Eiectus longmani. De geslachtsnaam heeft hier de betekenis van "schipbreukeling", een verwijzing naar het in Amerika gestrand zijn van het holotype. De soortaanduiding eert Longman. De meeste specimina werden aan Eiectus toegewezen.[14] Deze oplossing zou echter niet algemeen aanvaard worden. In 2023 stelden Valentin Fischer e.a. dat zij artikel 75.5 en 75.6 van het ICZN schond die aanbevelen ter wille van de stabiliteit bij gangbare namen een neotype te benoemen in plaats van een bekend specimen tot holotype van een nieuwe naam te maken. Daarbij zou het helemaal niet zeker zijn dat alle exemplaren tot één soort behoorden maar mocht dat wel zo zijn dan kon men die net zo goed Kronosaurus noemen. Voorlopig sprak men maar van een Kronosaurus/Eiectus.[15] Hetzelfde jaar stelden Stephen F. Poropat e.a. dat de enige uitweg uit deze situatie hierin bestond om Kronosaurus queenslandicus als geldige soort te handhaven waaraan alle exemplaren uit de Toolebucformatie en Allaruformatie worden toegewezen, gezien de conclusie van McHenry dat er maar één soort was. Specimen QM F18827 zou als neotype moeten worden aangewezen via een petitie aan het ICZN. De naam Eiectus zou beperkt moeten worden tot MCZ 1285 en MCZ 1284 waarvan de status onzeker is gezien de afwijkende geologische herkomst en hun zware restauraties. In ieder geval zouden er CAT-scans moeten worden uitgevoerd om precies te bepalen wat echt bot was en wat gips.[16]

Kronosaurus boyacensis ofwel Monquirasaurus

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1977 werd bij Villa de Leyva in Colombia een pliosauride skelet ontdekt. Al in 1979 werd het als een Kronosaurus sp beschouwd.[17] In 1992 benoemde Olivier Hampe een tweede soort van Koronosaurus: Koronosaurus boyacensis waarvan de soortaanduiding naar het departement Boyacá verwijst.[18] McHenry zag de soorten als zeer nauw verwant, maar latere analyses vonden ze niet altijd als zustersoorten. In 2022 benoemden Leslie Noè and Marcela Gómez-Pérez een apart geslacht Monquirasaurus.[14]

MCZ 1285 in de oude (lichtgrijs) en nieuwe grootteschatting

Kronosaurus was, zoals Longman stelde na de vondst van QM F2137, één van de grootst bekende pliosauriden, groter dan Megalneusaurus, hoewel de exacte lengte onduidelijk is. Jarenlang werd de totale lengte van dit zeereptiel op grond van het exemplaar uit Harvard geschat op ongeveer dertien meter, maar McHenry geeft een lengte aan van maximaal 10,5 meter bij een gewicht van elf ton. MCZ 1285 was te lang gerestaureerd door het invoegen van wervels. Ook werd lange tijd de schedel van dit specimen als te lang aangegeven. White meende in 1935 dat de lengte daarvan negen voet en acht duim bedroeg. Dat staat gelijk aan 2946 millimeter. Per ongeluk zette hij dat fout om in 372 centimeter. Maar ook de 2946 millimeter kan niet correct geweest zijn want de onderkaak is 2616 millimeter lang en de schedel is korter. Romer gaf de totale lengte in 1959 als 12,8 meter wat het indertijd tot het langste bekende zeereptiel zou maken. Later werden in de pers en populairwetenschappelijke publicaties nog veel extremere claims voor pliosauriden gemaakt, tot wel vijfentwintig meter, zoals voor Liopleurodon en de zogenaamde Predator X. Die schattingen moesten achteraf sterk worden teruggeschroefd. Pliosaurus kan groter geweest zijn dan Kronosaurus; in ieder geval waren sommige ichthyosauriërs veel groter, zoals Ichthyotitan.

De andere specimina zijn kleiner. Het holotype QM F1609 is geschat op 5,9 meter bij een gewicht van twee ton. Het voorgestelde neotype QM F18827 zou volgens McHenry 8,9 meter lang zijn bij een gewicht van zeven ton. QM F10113 is wat kleiner met 8,6 meter en zes ton. De grootste specimina uit de Toolebuc zijn QM F2446 en QM F2454, respectievelijk geschat op 10,2 en 10,5 meter. McHenry schatte hun massa op 9,9 ton en 10,9 ton. Zhao kwam in 2024 uit op vijftien ton en zeventien ton.

Onderscheidende kenmerken

[bewerken | brontekst bewerken]

Een onderscheidend kenmerk dat White al opviel, is het bezit van vier in plaats van vijf of meer tanden in de praemaxilla, het voorste snuitbot. McHenry stelde in 2009 nog enkele onderscheidende kenmerken vast. Het gebit is extreem anisodont, dus ongelijk in grootte, doordat in het bovenkaaksbeen de voorste maxillaire tanden veel omvangrijker zijn. Evenzeer zijn de vierde en vijfde dentaire tand van de onderkaak veel groter, wat kan samenhangen met het ontbreken van een vijfde premaxillaire tand; ze occluderen met de bovenkaak tussen de vierde premaxillaire tand en de eerste maxillaire tand. Een verbreed spatelvormig deel van de symfyse van de voorste onderkaken draagt vijf paar tanden. De lengterichels op de tanden zijn, althans bij de gevonden schedels, erg fijn gebouwd, zonder de splitsingen en ingevoegde bredere richels die verwanten kenmerken. Hij merkte echter op dat apart gevonden losse tanden soms bredere richels hebben. Dat kan duiden op de aanwezigheid van een tweede pliosauride soort maar zou ook het gevolg kunnen zijn van individuele variatie. Er zijn dertien halswervels. Het opperarmbeen heeft 70% van de lengte van het dijbeen.

In 2018 stelde Timothy Holland nog een onderscheidend kenmerk vast. De achterrand van het dentarium loopt uit in een onderste beenplaat.

Een diagram van de schedel van specimen QM F18827

Kronosaurus had een korte hals en een grote, afgeplatte kop, waarin zich tot twintig centimeter lange tanden en krachtige kaken bevonden. De schedel maakte met zijn lengte tot ruim 2,3 meter (die van QM F2454 is 2326 millimeter lang) ongeveer een kwart van de totale lichaamslengte uit en was aanzienlijk forser dan die van de grootste carnivore dinosauriërs zoals Tyrannosaurus, Giganotosaurus en Spinosaurus.

Het gebit van Kronosaurus is diagnostisch

De schedel is achteraan plat en waaiert daar verbredend uit. De snuit loopt taps toe en is ingesnoerd achter de praemaxilla. Op de snuit ligt een opvallende middenrichel in de lengterichting. Kleinere exemplaren hebben een apart traanbeen en neusbeen. Bij oudere dieren verdwijnen de beennaden voor die elementen. De voorhoofdsbeenderen worden van de oogkas gedrongen door een contact tussen de prefrontalia en postfrontalia en van de snuitkam door een contact tussen de praemaxillae en de wandbeenderen. De oogkassen zijn schuin naar boven, voren en zijwaarts gericht. Het slaapvenster is groot maar een voorste holte in het verhemelte ontbreekt. Er is een langwerpig foramen pineale. De hersenpan ligt in het verlengde van een plat schedeldak, zonder een schedelkam die Peloneustes wel bezit. Dat leidde tot de foute reconstructie in Harvard. Het achterhoofd helt naar voren, dus met het kaakgewricht achter de achterhoofdsknobbel.

Het gebit telt vier premaxillaire tanden en ongeveer negentien maxillaire tanden. Er staan minstens zes tanden in de symfyse van de onderkaken. De symfyse is licht verbreed. Geen enkel exemplaar bewaarde volledige onderkaken en hun bouw was daarom onzeker. Vooraan grijpen de tanden van de snuit en de symfyse in elkaar. Meer naar achteren steken de langste maxillaire tanden over de bovenrand van de onderkaak uit. Echter, nog meer naar achteren is het andersom: de kleinste maxillaire tanden vallen bij sluiting van de muil binnen de rijen van de achterste dentaire tanden die daar dus over de onderranden van de bovenkaken schuiven. In 2018 kon echter op basis van specimen KK F0630 de onderkaak meer in detail beschreven worden. Het dentarium draagt vijfentwintig of zesentwintig tanden. De symfyse heeft op iedere zijde drie inhammen waarin de vergrote tanden van de snuit passen. Achter de symfyse is de onderkaak sterk ingesnoerd. De puntige onderste achterste beenplaat van het dentarium steekt achter de afgeronde bovenste plaat uit. Het surangulare is tweemaal hoger dan het angulare. Het angulare raakt het afgeronde coronoïde dat tot in de symfyse doorloopt. Het coronoïde heeft op de zijkant twee tot vier inhammen, tussen de twintigste en vierentwintigste dentaire tanden, waar maxillaire tanden inpassen, een mogelijke autapomorfie. Het spleniale eindigt onder de laatste dentaire tand maar achter het hoogste punt van het coronoïde. Bij veel verwanten is het andersom.[19]

Er zijn dertien halswervels en drie borstwervels, wellicht negentien ruggewervels en vijf sacrale wervels. Alleen MCZ 1285 bewaart staartwervels, negen stuks. De totale staartlengte is onzeker maar de staart was vermoedelijk kort. De halswervels zijn breder dan de ruggewervels. De voorste ruggewervels zijn hoger dan breed. Het ravenbeksbeen is relatief langwerpig, het zitbeen relatief kort. Bij alle exemplaren ontbreken de onderarmen en onderbenen grotendeels, inclusief de meeste kootjes.

Kronosaurus had vermoedelijk een staartvin

Tegenwoordig wordt aangenomen dat het uiteinde van de staart van plesiosauriërs op de bovenste achterkant een korte vin droeg, die gebruikt werd als roer. Afdrukken van weke delen zijn bij Kronosaurus niet aangetroffen maar moderne illustraties tonen ook bij dit taxon de staartvin.

Bij sommige exemplaren is de maaginhoud bewaard gebleven. Specimen QM F10113 bewaart een zeeschildpad en een mogelijke gastroliet, maagsteen. QM F18154 bewaart twee gastrolieten. QM F33574 bewaart resten van een andere plesiosauriër, een mogelijk lid van de Plesiosauroidea.

Met zijn gestroomlijnde lichaam, korte nek (lange nekken genereren een enorme waterweerstand), warmbloedigheid en zijn vier grote, vleugelvormige vinnen was Kronosaurus een snelle zeebewoner die wel zes kilometer per uur kon halen. Regelmatig moest Kronosaurus naar het wateroppervlak om te ademen. In tegenstelling tot walvissen, die hun neusgaten moeten sluiten onderwater, had Kronosaurus, net als andere plesiosauriërs, wellicht een neus die zo ontwikkeld was dat dit dier in staat was onderwater te ruiken en tegelijkertijd zijn adem in te houden doordat de interne neusgaten, de choanae, ver voor de externe neusgaten lagen. In dat geval zou het dier echter bij iedere ademteug gedwongen zijn een groot deel van de enorme kop boven het water te heffen omdat de externe neusgaten achteraan liggen. Sommige onderzoekers nemen daarom aan dat het toch mogelijk was via de muil te ademen door middel van een secundair verhemelte.

De Eromangazee

Naast dit reukvermogen had deze pliosauriër ook een goed zicht gezien de grote ogen.

De habitat van Kronosaurus bestond uit de vrij ondiepe Eromangazee die in het Krijt door het hoge zeespiegelniveau de binnenlanden van het continent Australië bedekte. Hij was daar vermoedelijk de apexpredator. Alle exemplaren zijn daar aangetroffen.

Kronosaurus valt een plesiosauroïde aan

McHenry besteedde veel aandacht aan de ecologie van Kronosaurus. Hij wees erop dat de schedel van pliosauriden tegenstrijdige aanwijzingen geeft over het dieet. De lange snuit en verbrede symfyse zijn geschikt om kleinere glibberige prooien te nemen zoals inktvissen en vissen. De enorme kop moet echter in staat geweest zijn grote Amniota aan te vallen. Een lange snuit is daarvoor minder nuttig omdat wegens de hefboomwerking de bijtkracht richting de snuitpunt vermindert. Vermoedelijk werden de lange tanden in de voorkant van het bovenkaaksbeen, waar de bijtkracht groter is, gebruikt om grote prooien te verwonden. Deze voorste maxillaire tanden hadden snijranden voor het verscheuren van vlees. De meer achterste maxillaire tanden waren ronder en kleiner. Omdat de bijtkracht achterin de muil het grootst is, konden die gebruikt worden voor het kraken van de schelpen van ongewervelde zeedieren zoals ammonieten. Op die manier kon Kronosaurus drie typen dieren eten.

McHenry berekende de bijtkracht van specimen QM F10113 op 16 000 tot 23 000 Newton wat hoger ligt dan bij enig modern dier. Sommige schattingen voor Tyrannosaurus liggen hoger. Een studie uit 2014 berekende voor Kronosaurus zelfs een maximale kracht van 27 000 Newton. Dat wordt alleen duidelijk overtroffen door de schatting van 93 000 tot 182 000 Newton voor de vrij recente haai megalodon (Carcharodon megalodon) die zich gespecialiseerd had in het eten van walvissen. Dergelijke grote planktoneters ontbraken in de habitat van Kronosaurus.

Een kronosaurus maakt jacht op de plesiosauriër Woolungasaurus

Kronosaurus voedde zich wat de grotere dieren betreft vermoedelijk onder meer met pijlinktvissen, haaien, grote basale beenvissen, zeeschildpadden, ichthyosauriërs en zelfs zijn verwanten de plesiosauriërs. Vaak wordt de Australische plesiosauriër Woolungasaurus als prooi genoemd maar die wordt tegenwoordig als een nomen dubium beschouwd. McHenry suggereerde dat bij voorkeur kleine Leptocleididae genomen werden. Gefossiliseerde plesiosauriërs en schildpadden zijn bekend als maaginhoud bij gevonden exemplaren van Kronosaurus. Volgens McHenry kan QM F10113 gestikt zijn in de schildpad, wellicht Notochelone, die hij heel inslikte. Een schedel van Eromangasaurus lijkt gekraakt te zijn door een pliosauride. De habitat van Kronosaurus was nogal koud, een aanwijzing dat hij warmbloedig moet zijn geweest.

Volgens McHenry benaderde Kronosaurus de maximumlengte die voor carnivore plesiosauriërs haalbaar was. Groter evolueren dan zo'n twaalf meter zou nutteloos zijn want met die omvang konden alle beschikbare prooien al gedood worden. De grootste exemplaren zouden heel oude individuen betreffen die min of meer toevallig bleven doorleven en doorgroeien en een onbelangrijke rol speelden in hun habitat. Omdat ze zich al veel eerder konden voortplanten, werden genen die een grote lengte veroorzaakten niet speciaal uitgeselecteerd.

Specimen KK F0630 heeft op de onderkaak bijtwonden die toegebracht lijken te zijn door een haai. Ook het kleine exemplaar QM F51291 toont bijtsporen. Volgens McHenry kunnen die toegebracht zijn door een volwassen kronosaurus. Het kan een geval zijn van kannibalisme zoals veel voorkomt bij krokodilachtigen maar zou ook kunnen wijzen op aaseten.

Kronosaurus is in de Pliosauridae geplaatst en meer bepaald in de Brachaucheninae.

Het volgende kladogram toont de positie in de evolutionaire stamboom.

Thalassophonea 

Peloneustes philarchus




'Pliosaurus' andrewsi




Simolestes vorax




Liopleurodon ferox




Pliosaurus patagonicus



Pliosaurus almanzaensis



'Pliosaurus' irgisensis



Pliosaurus rossicus



Gallardosaurus iturraldei




Pliosaurus brachyspondylus



Pliosaurus macromerus



Pliosaurus brachydeirus



Pliosaurus westburyensis





Pliosaurus kevani



Pliosaurus cf. kevani





Pliosaurus carpenteri



Pliosaurus funkei





Brachaucheninae 

Makhaira rossica




Luskhan itilensis




Stenorhynchosaurus munozi




cf. Kronosaurus queenslandicus (QM F51291)



Kronosaurus queenslandicus




Megacephalosaurus eulerti



'Polyptychodon interruptus' (DORK/G/1-2)




cf. Brachauchenius lucasi (MNA V9433)



Brachauchenius lucasi













Zie de categorie Kronosaurus van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.