Joodse begraafplaats (Gulpen)
Joodse begraafplaats Gulpen | ||||
---|---|---|---|---|
Huidige straat | Rijksweg | |||
Huidige eigenaar | NIK | |||
Jaar van stichting | 18de eeuw | |||
Aantal grafstenen | 21 | |||
Toegankelijkheid | vrij toegankelijk | |||
|
De Joodse begraafplaats van Gulpen in de Nederlandse provincie Limburg is gelegen langs de Rijksweg, de N278 Maastricht-Vaals. De begraafplaats is vrij toegankelijk. Het beheer rust bij de plaatselijke overheid.
Rond 1690 vestigden zich de eerste joden te Gulpen. Zij hadden er rond 1750 al een eigen begraafplaats. In 1784 kreeg men de beschikking over een huissynagoge en in 1823/1824 over een synagoge die tot 1935 officieel in gebruik bleef. Tot in de Tweede Wereldoorlog waren er joden te Gulpen. De Joodse gemeenschap was toen bij die van Maastricht gevoegd.[1]
De begraafplaats heeft een merkwaardige ligging. De Rijksweg is er deels overheen gebouwd. Ze wordt geflankeerd door een drietal muren. De 22 grafmonumenten zijn bijna allemaal ruim 2 meter hoog. De oudste, bewaard gebleven steen stamt uit 1849, de jongste uit 1942. De grafstenen zijn opgesteld in paren: echtelieden liggen zodoende vlak bij elkaar begraven.
Voor de slachtoffers van de nazivervolging heeft staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, N.J. Ginjaar-Maas op 4 mei 1989 een monument onthuld aan de Kiebeukel.
Zie ook
[bewerken | brontekst bewerken]- Website JHM - Gulpen
- Stenen archief - Gulpen[dode link]
- Stichting Joods Monument
- Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap
- Michman, J., Beem, H. en Michman, D. (1992), Pinkas: geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland, Antwerpen/Amsterdam: Uitgeverij Contact. ISBN 90 254 9513 3.
- Stoutenbeek, Jan en Vigeveno, Paul Joods Nederland. ISBN 90 214 83165.
- Drint, Adri (1996) stilte en lofzang (gepubliceerd in het jaarboek van het Limburgs geschied- en oudheidkundig genootschap). ISSN 0167-6652.
- ↑ G.H.M. Crutzen, De joodse gemeenschap Gulpen-Vaals 1783-1827. Haar begin, haar plaats, haar omgeving. in: Historische Studies in en rond het Geuldal 7 (1997), 212-261