Naar inhoud springen

Tweede Kamerverkiezingen 1901

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Tweede Kamerverkiezingen 1901
Datum 14 juni 1901
Land Vlag van Nederland Nederland
Te verdelen zetels 100
Opkomst 65,09%
Resultaat
Grootste partij katholieken
Nieuwe kabinet Kuyper
Vorige kabinet Pierson
Begin regeerperiode 1 augustus 1901
Tweede Kamerverkiezingen 1901
Opvolging verkiezingen
1897     1905
Portaal  Portaalicoon   Politiek

De Tweede Kamerverkiezingen 1901 waren algemene Nederlandse verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zij vonden plaats op 14 juni 1901.

De verkiezingen werden gehouden als gevolg van de afloop van de zittingstermijn van de Tweede Kamer die gekozen was bij de verkiezingen van 1897.

Nederland was verdeeld in 100 kiesdistricten; in elk kiesdistrict werd één lid van de Tweede Kamer gekozen. Om gekozen te worden moest een kandidaat de absolute meerderheid van de in een kiesdistrict uitgebrachte geldige stemmen behalen. In 42 kiesdistricten[1] was een tweede verkiezingsronde benodigd vanwege het niet-behalen van de absolute meerderheid door een van de kandidaten; voor deze tweede ronde plaatsten zich de twee hoogstgeëindigde kandidaten uit de eerste ronde. De tweede ronde vond plaats op 27 juni 1901.

1897 1901
# stemmen % # stemmen %
Kiesgerechtigden 576.367 609.493
Niet opgekomen 157.737 27,64[2] 212.766 34,91[2]
Opkomst 418.630 72,36[2] 396.727 65,09[2]

Verkiezingsuitslag

[bewerken | brontekst bewerken]
partij/groepering 1897[3] 1901 +/−
zetels
katholieken 22/23 25 +2 
Anti-Revolutionaire Partij 15 22 +7 
Liberale Unie 13/22[4] 18 −4 
Vrijzinnig-Democratische Bond −/13[4]  9 −4 
vrije liberalen 10/11  8 −3 
Vrij-Antirevolutionaire Partij   5  7 +2 
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij   2/3  6 +3 
Christelijk-Historische Kiezersbond   1  1  0
groep-Staalman   1  1  0
onafhankelijk a.r.   1  1  0
vrije socialist   1  1  0
Friese Bond   −  1 +1 
conservatief-liberalen   2  0 −2 
radicaal-liberaal   1  0 −1 
vrijzinnig-democratische Kamerclub 23/20/0[4]  −  −
Radicale Bond   3/2/0[4]  −  −
vacatures[5] −/1  0 −1 
totaal 100 100 0

Gekozen leden

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie Lijst van Tweede Kamerleden 1901-1905 voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Bij deze verkiezingen werden 69 leden herkozen; vijf leden aanvaardden hun benoeming niet vanwege hun toetreding tot het na de verkiezingen gevormde kabinet-Kuyper.[6] Dertien leden hadden aangegeven niet herkiesbaar te zijn, terwijl achttien aftredende leden verslagen werden.

Onderstaand volgen enkele bijzonderheden:

  • in het kiesdistrict Amersfoort was in eerste instantie Titus van Asch van Wijck (ARP) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Francis Schimmelpenninck (VAR) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn. Hij besloot echter zijn kandidatuur niet te aanvaarden vanwege zijn benoeming als bewindspersoon in het kabinet-Kuyper. Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Amersfoort een naverkiezing gehouden waarbij Hubert van Asch van Wijck (ARP) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Amsterdam I werd Henri Hubrecht (LU) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Menso Pijnappel (conservatief-liberalen) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn;
  • in het kiesdistrict Amsterdam IV was in eerste instantie Hendrik Goeman Borgesius (LU) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Johan Gleichman (vrije liberalen) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn. Goeman Borgesius was echter tevens gekozen in het kiesdistrict Zutphen waaraan hij de voorkeur gaf.[9][8] Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Amsterdam IV een naverkiezing gehouden waarbij Henri Hubrecht gekozen werd. Hubrecht was echter tevens gekozen in het kiesdistrict Amsterdam I, waaraan hij de voorkeur gaf. Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Amsterdam IV een nieuwe naverkiezing gehouden waarbij Jacob Cremer (LU) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Amsterdam VI werd Cornelis den Tex (LU) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Willem Geertsema (vrije liberalen) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn;
  • in het kiesdistrict Amsterdam IX werd Cornelis Lely (LU) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Arnold Kerdijk (VDB) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn[10];
  • in het kiesdistrict Elst was in eerste instantie Johannes Bergansius (katholieken) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Willem van Basten Batenburg (katholieken) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn. Hij besloot echter zijn kandidatuur niet te aanvaarden vanwege zijn benoeming als bewindspersoon in het kabinet-Kuyper. Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Elst een naverkiezing gehouden waarbij Stephanus van Wijck (katholieken) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Enkhuizen versloeg Nanne Sluis (50,2%, ARP) het aftredende lid Aris Kool (46,5%, LU);
  • in het kiesdistrict Gouda versloeg in eerste instantie Theo Heemskerk (54,7%, ARP) het aftredende lid Carel van Bylandt (45,3%, vrije liberalen). Heemskerk was echter tevens gekozen in het kiesdistrict Amsterdam VII, waaraan hij de voorkeur gaf.[8] Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Gouda een naverkiezing gehouden[12] waarbij Alexander Idenburg (ARP) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Grave was in eerste instantie Jan Harte van Tecklenburg (katholieken) herkozen. Hij besloot echter zijn kandidatuur niet te aanvaarden vanwege zijn benoeming als bewindspersoon in het kabinet-Kuyper. Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Grave een naverkiezing gehouden waarbij Wilhelmus Friesen (katholieken) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Groningen was in eerste instantie Hendrik Drucker (VDB) herkozen. Zijn benoeming werd echter ongeldig verklaard nadat hij verzuimd had tijdig aan te geven of hij zijn benoeming zou aanvaarden.[13] Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Groningen een naverkiezing gehouden waarbij Drucker wederom gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Harlingen versloeg in eerste instantie Jan Schokking (56,1%, Friese Bond) het aftredende lid Abraham Bouman (43,9%, LU). De verkiezing werd echter ongeldig verklaard wegens onregelmatigheden. Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Harlingen een naverkiezing gehouden[14] waarbij Schokking gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Helmond werd Karel Raymakers (katholieken) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Petrus Vermeulen (katholieken) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn;
  • in het kiesdistrict 's-Hertogenbosch was in eerste instantie Jan Loeff (katholieken) herkozen. Hij besloot echter zijn kandidatuur niet te aanvaarden vanwege zijn benoeming als bewindspersoon in het kabinet-Kuyper. Om in de ontstane vacature te voorzien werd in 's-Hertogenbosch een naverkiezing gehouden waarbij Alexander van Sasse van Ysselt (katholieken) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Lochem was in eerste instantie Cornelis Lely (LU) herkozen. Hij was echter tevens gekozen in het kiesdistrict Amsterdam IX waaraan hij de voorkeur gaf.[8] Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Lochem een naverkiezing gehouden waarbij Willem Helsdingen (SDAP) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Sliedrecht was in eerste instantie Abraham Kuyper (ARP) herkozen. Hij besloot echter zijn kandidatuur niet te aanvaarden vanwege zijn benoeming als bewindspersoon in het kabinet-Kuyper. Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Sliedrecht een naverkiezing gehouden waarbij Alexander van Löben Sels (ARP) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Sneek werd Hendrik Okma (ARP) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Jan van Gilse (VDB) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn[16];
  • in het kiesdistrict Tilburg was in eerste instantie Johannes Jansen (katholieken) herkozen. Hij overleed echter op 9 november 1901 voordat zijn installatie had kunnen plaatsvinden. Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Tilburg een naverkiezing gehouden waarbij Antoine Arts (katholieken) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Utrecht II werd Joan Röell (vrije liberalen) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Jacob Bastert (conservatief-liberalen) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn;
  • in het kiesdistrict Veendam was in eerste instantie Jan Schaper (SDAP) herkozen. Hij was echter tevens gekozen in het kiesdistrict Appingedam waaraan hij de voorkeur gaf.[8] Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Veendam een naverkiezing gehouden waarbij Eerke Smidt (VDB) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Weert werd Victor de Stuers (katholieken) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Jan Truijen (katholieken) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn;
  • in het kiesdistrict Weststellingwerf was in eerste instantie Geert van der Zwaag (vrije socialist) gekozen in de vacature ontstaan door het aftreden van Wesselius Houwing (VDB) die had aangegeven niet herkiesbaar te zijn. Van der Zwaag was echter tevens herkozen in het kiesdistrict Schoterland waaraan hij de voorkeur gaf.[8] Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Weststellingwerf een naverkiezing gehouden waarbij Frederik Hugenholtz (SDAP) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Wijk bij Duurstede was in eerste instantie Maurits van Asch van Wijck (ARP) herkozen. Hij besloot echter zijn kandidatuur niet te aanvaarden vanwege zijn verkiezing bij een tussentijdse vacature als lid van de Eerste Kamer. Om in de ontstane vacature te voorzien werd in Wijk bij Duurstede een naverkiezing gehouden waarbij Nicolaas de Ridder (ARP) gekozen werd;
  • in het kiesdistrict Winschoten versloeg Dirk Bos (33,8%, VDB) het aftredende lid Boelo Tijdens (8,6%, radicaal-liberalen);

De zittingsperiode van de Tweede Kamer ging in op 17 september 1901 en eindigde op 18 september 1905. De zittingstermijn van Tweede Kamerleden bedroeg vier jaar.

Zie Kabinetsformatie Nederland 1901 voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De confessionele partijen behaalden bij de verkiezingen de meerderheid. Op 1 augustus 1901 trad het kabinet-Kuyper aan, bestaande uit leden van de katholieken en de ARP, en enige onafhankelijken.

Bronvermelding

[bewerken | brontekst bewerken]