wonen
- Geluid: wonen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwonə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈʋo.nə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈβ̞o.nə(n)/
- (Limburg): /ˈwo.nə(n)/
- wo·nen
- In de betekenis van ‘gehuisvest zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wonen |
woonde |
gewoond |
zwak -d | volledig |
wonen
- inergatief een permanente behuizing hebben
- In ons werkgebied wonen ongeveer 200.000 mensen.
- ▸ Wonen op drie meter onder zeeniveau (NAP) is heel wat anders dan lopen op duizend meter boven de zeespiegel.[2]
- ▸ De zelf omgebouwde camper waar hij in woonde was van alle gemakken voorzien, maar hij was minder dan 800 euro per jaar kwijt aan vaste lasten.[2]
- afwonen, begeleid wonen, bewonen, bijwonen, groepswonen, inwonen, samenwonen, scheefwonen, uitwonen, verwonen
|
- In een glazen huis wonen
een persoon wier handelen veel kritiek kan krijgen omdat deze openbaar te volgen is
1. een permanente behuizing hebben
- Het woord wonen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wonen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "wonen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be