winst
- winst
- In de betekenis van ‘voordeel’ voor het eerst aangetroffen in 1569 [1]
- Naamwoord van handeling van winnen met het achtervoegsel -st [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | winst | winsten |
verkleinwoord | winstje | winstjes |
de winst v
- (economie) het verschil tussen de verkoopsprijs en alle kosten die men heeft gemaakt
- ▸ Mijn middelste dochter en ik shopten vaak in de stad en struinden kringloopwinkels af en ze begon vervolgens een klein handeltje door de daar gekochte merkkleding met winst door te verkopen.[3]
|
- Winst opleveren
- Tel uit je winst
Het is een strop [2] geworden, het heeft niks van meerwaarde opgeleverd
1. datgene wat men meer heeft dan voordat men investeerde
winst opleveren
|
- Het woord winst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "winst" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "winst" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ winst op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be