• winst
enkelvoud meervoud
naamwoord winst winsten
verkleinwoord winstje winstjes

de winstv

  1. (economie) het verschil tussen de verkoopsprijs en alle kosten die men heeft gemaakt
     Mijn middelste dochter en ik shopten vaak in de stad en struinden kringloopwinkels af en ze begon vervolgens een klein handeltje door de daar gekochte merkkleding met winst door te verkopen.[3]
  • Winst opleveren
  • Tel uit je winst
Het is een strop [2] geworden, het heeft niks van meerwaarde opgeleverd
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]