vliegtuig
- Geluid: vliegtuig (hulp, bestand)
- IPA: / ˈvlixtœyx / (2 lettergrepen):
- (Noord-Nederland): /ˈvliχtœʏχ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈvlixtœːx/
- vlieg·tuig
- samenstelling van vlieg ww en tuig zn , in de betekenis van ‘vliegmachine met vaste vleugels’ aangetroffen vanaf 1911 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vliegtuig | vliegtuigen |
verkleinwoord | vliegtuigje | vliegtuigjes |
het vliegtuig o
- (verkeer) (luchtvaart) vervoermiddel dat speciaal ontworpen is voor het reizen door de lucht
- Reist u vaak per vliegtuig?
- ▸ Als Duitsland toen had aangevallen met pantservoertuigen en vliegtuigen was het de grootste slachting uit de geschiedenis geworden.[4]
- (verouderd) vliegmachine
|
1. vervoermiddel dat speciaal ontworpen is voor het reizen door de lucht
|
|
- Het woord vliegtuig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vliegtuig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ vliegtuig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "vliegtuig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vliegtuig