vervoer
- ver·voer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vervoer | - |
verkleinwoord | - | - |
het vervoer o
- (transport) overbrenging van zaken van één plaats naar de andere
- Het vervoer van containers gebeurt via schepen.
- middel waarmee overbrenging van zaken plaatsvindt
- Heb je al vervoer naar de luchthaven?
|
|
1. overbrenging van zaken van één plaats naar de andere
2. middel waarmee overbrenging van zaken plaatsvindt
vervoeging van |
---|
vervoeren |
vervoer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vervoeren
- Ik vervoer.
- gebiedende wijs van vervoeren
- Vervoer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vervoeren
- Vervoer je?
vervoeging van |
---|
vervaren |
vervoer
- enkelvoud verleden tijd van vervaren
- Ik vervoer.
- Jij vervoer.
- Hij, zij, het vervoer.
- Ik vervoer.
- Het woord vervoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vervoer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be