bus
Niet te verwarren met: bús, Bus |
- bus
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘doos, blik’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- [verkeer]: Latijn: omnibus: voor iedereen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bus | bussen |
verkleinwoord | busje | busjes |
de bus m
- (verkeer) vervoermiddel op de weg voor een aanzienlijk aantal passagiers (autobus)
- ▸ Ik was overdonderd door alle toeristen in het bezoekerscentrum. Ze arriveerden in bussen, maakten foto’s, kochten ijsjes en snelden in hun witte shirts door naar een volgende attractie.[2]
- blikken bewaardoos waarvan de hoogte groter is dan de breedte, vaak met de vorm van een cilinder
- collectebus
- postbus, brievenbus
- (informatica) een standaardmethode voor het verbinden van de onderdelen van een computer
|
- Dat klopt als een bus
het is helemaal correct
- Dat sluit als een bus
het is helemaal correct
- Flink in de bus blazen
veel geld uitgeven
- uit de bus komen als
blijken of schijnen te zijn
- Hij kwam als de winnaar uit de bus
- onder/voor de bus gooien
iemand verraderlijk opofferen
- [verkeer] Indonesisch: bus, bis
1. vervoermiddel op de weg voor een aanzienlijk aantal passagiers
- Het woord bus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bus" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bus | buses |
bus
- Het is een van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong.
bus
- bus
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bus | buses |
bus m
- bus in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | bus | busy |
genitief | busu | busů |
datief | busu | busům |
accusatief | bus | busy |
vocatief | buse | busy |
locatief | busu | busech |
instrumentalis | busem | busy |