veroorzaken
- Geluid: veroorzaken (hulp, bestand)
- ver·oor·za·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
veroorzaken |
veroorzaakte |
veroorzaakt |
zwak -t | volledig |
veroorzaken
- overgankelijk de oorzaak zijn van; een gevolg tot stand brengen
- Het doorknippen van het rode draadje veroorzaakte de explosie.
- ▸ Had ik niet beter thuis kunnen blijven om ze elke dag te kunnen zien? Had ik de tocht niet beter 10 jaar kunnen uitstellen totdat ze uit huis zouden zijn? En welk effect zou deze tocht op mijn jonge tieners hebben? Een vader die zo lang van huis is zou misschien onbewust verlatingsangst of aandachttekort kunnen veroorzaken.[2]
- aandoen, aanrichten, meeslepen, stichten, teweegbrengen
- berokkenen, bezorgen, doen ontstaan, met zich meebrengen, toebrengen
1. de oorzaak zijn van
- Het woord veroorzaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "veroorzaken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ veroorzaken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be