• vå·ga
Naar frequentie zeldzaam

våga

  1. zwakke verbuiging aantonende wijs bedrijvende vorm van våge

har satsa

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van våge

våga

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van våge


  • sat·sa

våga

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van våg


  • våga
Naar frequentie 2665

våga

  1. durven