tevoren
- te·vo·ren
- samenstelling van te en voren [1]
tevoren
- in de tijd ervoor
- Hij had tevoren zijn colleges goed voorbereid.
- Van heimwee had ik bepaald geen last als we vroeger met ons gezin op vakantie gingen. Dolenthousiast was ik: een halfjaar van tevoren keek ik er al naar uit. Dat ik nu al reizend kan werken, vind ik geweldig. Voor het eerst lopen door de straten van New York of waar dan ook ter wereld: er maakt zich een enorme opwinding van mij meester als ik op een nieuwe plek kom. Dat ik geen vaste werkplek heb, is voor mij geen punt. Ik weet genoeg werkplekken te vinden die te huur zijn. Voor geroezemoes of getinkel van bestek kan ik me goed afsluiten. [2]
- ▸ Goed, maar wat hadden de domme zaken van de baron met hun aanstaande huwelijk te maken? De Uppenbarelsekyrkan in Saltsjôbaden zou ze als het een dag van tevoren werd aangekondigd zo kunnen ontvangen.[3]
1. in de tijd ervoor
- Het woord tevoren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tevoren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ tevoren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Reformatorisch Dagblad Gertina Heger 23-04-2018 Werken met de wereld aan je voeten
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be